Wat betreft de ijle Iiniën als doel zij het volgende in het midden gebracht. Voor goed zichtbare kleine doelen, b. v. borstschijven onder gevechtschietoinstandigheden, ligt de grens, waar beneden de schutters op de afzonderlijke figuren en niet op de lijn, die door de figuren wordt gevormd, richten op 300 a 400 M. In het eerste geval (richten op de figuren) wordt de trefkans berekend op één der figuren en dus niet op de strook; zoodra op de lijn wordt gericht, wordt de trefkans op de gewone wijze op de strook berekend en doet het er in het wezen van de zaak niets toe, of de tusschenruimten groot, of klein, zijn. Zijn de doelen eenigszins gemaskeerd, of duiken zij telkens slechts even op, dan schiet de middelmatige en slechte schutter als regel zelfs op afstanden tot 150 M. nog op de lijn en past alleen een goed schutter het jagerschot toe. In bedoeld geval geldt dus ook de oude trefkansberekening op de strook.. Aangéteekend zij nog, dat naast het schieten op ijle til.-Iiniën, vooral zal moeten worden beoefend het bevuren van geweer-mitrs (2 of 3 borstschijven b. v. dicht bij elkaar), op mitrs en op de doelen, die de aanvaller bij het terreinwinnen veelvuldig zal vertoonen t. w. de slangvormige groepjes met éénen, met groote tusschenruimten tusschen de groepjes en veelal groote afstanden tusschen dé menschen der groep. 7. BEWAPENING EN MOREEL VAN ONZE INFANTERIE'), door W. Een van de meest gewichtige zaken in den krijg is: „zelfver trouwen bij den soldaat". Dit zelfvertrouwen is van vele factoren afhankelijk, waarvan wel als een der belangrijkste te noemen valt: vertrouwen in de bewapening voor het handgemeen. Het hand gemeen spreekt nl. zeer sterk, zoo niet het „meest van alles" tot 's mans verbeelding, het staat den man het geheele gevecht door, als slotacte voor oogen, zoodat alle daaraan voorafgaande hande lingen er door beïnvloed worden, zoowel het schieten, als de voorwaartsche beweging. Wil men den man tot volwaardige actie brengen, wil men, dat hij met groot élan en vasten wil voorwaarts dringt, of dat hij hardnekkig stand houdt, dan is allereerst noodig, dat hij de stellige overtuiging heeft, dat de zege hem is, zoodra het slechts tot een handgemeen komt. Zonder dit zelfver trouwen is de kracht van den aanval reeds vooraf gebroken; de man kan er dan niet belust op zijn, den tegenstander meer letterlijk te lijf te gaan. Als verdediger zal hij al spoedig onrustig worden en slechter schieten, naarmate de vijand meer nadert. Ook al houdt Ter publicatie ontvangen 24—11—'22. Red. I. M. T. 109

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 41