ad 2. De slag met de kolf wordt door middel van de karabijn met bijna gestrekten arm opgevangen; gelijktijdig verricht de klewang zijn functie als steekwapen. Door het pareeren wordt de slag in elk geval aanmerkelijk gebroken en veelal uit de richting geleid. In zeer veel gevallen kan intusschen de slag ontweken, dan wel door opdringen onschadelijk gemaakt worden. Vooral o p d i t laatste moet uitdrukkelijk de aandacht worden gevestigd, zijnde dit, ook uit een moreel oogpunt, de beste tegenmaatregel. ad 3e. Als gevolg van den moreelen invloed van de dreigende sabelhouding zal dit geval in het handgemeen meermalen voor komen. Over het resultaat van het samentreffen behoeft overigens niet te worden uitgeweid, ook al heeft de geweerdrager in de eene hand een dolk of een bajonet. In het voorgaande was meer in het bijzonder sprake van een handgemeen in het vrije veld. Dat de combinatie karabijn klewang bij een samentreffen in loopgraven of andere beperkte ruimten voor welk geval den geweerdragenden wordt aanbevolen niet het geweer met opgeplante bajonet te gebruiken, doch een dolk dan wel de bajonet ter hand te nemen verre in het voordeel is, behoeft geen betoog. Ook bij het bestormen van een loopgraaf bleek dit het geval te zijn, niettegenstaande het feit, dat vooral hierbij de karabijndrager zich al te zeer moet inbinden in verband met de voor een hand gemeen ten eenenmale onvoldoende dekkingsmiddelen tegen de sabel. Behalve de vermeende grootere waarde voor het handgemeen, was, voor zoover mij bekend, alleen het hoogere ballistisch ver mogen van het geweer de reden, dat er nimmer ook maar over werd gedacht, om tot omwapening over te gaan. Sedert hebben de oorlogservaringen den aard van het gevecht der Inf. echter een aanzienlijke verandering doen ondergaan. Werd vroeger een hoofd- vuurstelling aangenomen op een afstand van 800 a 600 M. van den tegenstander, thans geldt algemeen als beginsel mede als gevolg van de zeer ijle formatiën, welke bij het terreinwinnen gebezigd worden dat de Inf. onder dekking van het terrein en van het Art.- en Mitr.-vuur aanmerkelijk dichter bij kan komen, alvorens gedwongen te zijn tot het eigenlijke vuurgevecht over te gaan. Maar dan begint voor de verdedigende Inf. het uitwerkings- vuur eveneens eerst op die kleinere afstanden. En hier is het verschil in ballistisch vermogen niet zoo heel groot. Overigens ben ik er stellig van overtuigd, dat het voor een behoorlijk bundelvuur van veel meer belang is, dat de man met vertrouwen de komende dingen tegemoet ziet, dan dat zijn wapen wat nauwkeuriger schiet, ook wanneer het de middelbare afstan den betreft. Maar er is meer. Een dergelijk vuur heeft op die H- G- Wenken voor den onderwijzer punt 15. 112

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 44