dichtheid als „voldoende" mag worden aangemerkt. Zij hangt voornamelijk af van de grootte van het kwetsbaar oppervlak der te verwachten doelen. Deze doelen zullen, in tegenstelling met de doelen voor het Qk vuur waarbij zij meer „en face" zullen worden bevuurd, bij Q vuur zich meer „en profil" voordoen. Hierdoor wordt het kwetsbaar oppervlak kleiner. De grootte hiervan zou aangenomen kunnen worden voor doelen welke: kop; borst; knie; geheel (staand, knielend of liggend) blootgeven 0.10, 0.14, 0.20, 0 30 M2 (terwijl deze aanname bij Gk vuur respectievelijk is 0 10, 0.18, 0.30, 0.50 M2). of wel: bij onvoldoend gedekte levende doelen 0.15 M2. bij ongedekte levende doelen 0 30 M2. Hieruit zoude volgen een ideale trefferdichtheid van resp. 1,25 X 81 /3 en 1.25 X g- --= 4'/6 of gemiddeld 6. (de factor 1.25 genomen, daar Rohne in zijn artikel in de Art. Monatshefte 1912 op blz. 411 aangeeft, dat de grootste uitwerking wordt verkregen als een doelelement gemiddeld 1.25 keer wordt getroffen). Neemt men genoegen met 10 °/0 getroffen doelelementen zoo wordt ter berekening van de vereischte trefferdichtheid verwezen naar het door Rohne in de A. M 1911 blz. 97/98 behandelde, en de daar gegeven formule: P 1 e", waarin P is het percent getroffen doelelementen en n het aantal treffers per doelelement en e als bekend het grondtal van het Nep. log stelsel. Voor P 0.1 wordt n 0.1054 Daaruit volgt dan voor een onvoldoend gedekt doel van 0.15 M2 en voor een ongedekt doel van 0.30 M2 een vereischte dichtheid per M2 resp. van 0.7 en 0 35. Nemen wij nu niet het gemiddelde, als wel wat te geflatteerd, daar toch de meeste doelen wel gedekt zullen zijn zoo kunnen wij eischen een gemiddelde trefferdichtheid van 0.6 De vereischte trefferdichtheid 0.6 wordt volgens tabel XIV bereikt op 45 M. Echter is die daar gegeven 0 6 belangrijk beinvloed door de groote trefferdichtheid in de onmiddellijke nabijheid van het springpunt en is ook de plaatselijke dichtheid al zeer gezonken. Het is gewenscht ook daarmede rekening te houden en de breedtewerking van een schot zoo te kiezen, dat ook de plaatselijke dichtheid, vermeerderd door die van het nevenschot, niet belangrijk onder 0.6 zinkt. Op 32'/2 M. is de gemiddelde dichtheid over de strook gelijk 1 en de dichtheid ter plaatse gelijk 0 17. Nemen wij hiermede genoegen, zoo is de werkingssfeer dan te stellen op een strook, loopend van uit het midden ter weerszijden, van 32'/2 M. met een diepte in het springpunt van 0.25, tot het eind van 8 8, of gemiddeld 4'/2 M., met een oppervlakte van 300 M2. 126

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 58