Gouv.-besluit van 15 Nov. 1918 No. 47 (instelling van de mil. bezoldigings commissie) waarin de Regeering op deugdelijke gronden uiteenzet naar welken maatstaf de dienstvoorwaarden in het leger moeten worden afge meten en waarbij zij een open oog toonde te hebben voor de nadeelen aan de keuze van het mil. beroep verbonden. De voorstellen van de mil. Bezoldigingscommissie, waarbij voor de offn als grondslag werden genomen de salarissen van het korps Eur. ambtenaren bij het B.B. vastgesteld bij Stbl. 1917 No. 430 werden door de Regeering zonder voorbehoud aanvaard. Bij deze voorstellen werd het recht op vrije geneesk. behandeling en vrij gebruik van medicijnen een voldoende vergoeding geacht naar het aan den mil. stand onverbreekbaar verbonden nadeel van beperking der per soonlijke vrijheid, t e r w ij 1 de t ij d e 1 ij k e p r ij s s t ij g i n g, zooals die zich toenmaals manifesteerde, door bedoelde Commissie buiten beschouwing werd gelaten. Het verbreken van die gelijkstelling strijdt met ons billijkheidsgevoel en onze meening, dat die achterstelling een bron van blijvende ontstemming zou worden, wordt nog dagelijks bevestigd." Het H. B. verwacht echter nog steeds, dat de gewijzigde regeling geen aanwijzing bevat in welke richting de nieuwe salarisherziening zal worden gezocht. „Het vertrouwen in de standvastigheid van de inzichten der Regeering verbiedt ons dat"! Daarom werd geen actie tot herziening der gewijzigde regeling ingezet. Het is o. i. de vraag of dit standpunt—geen actie—niet te betreuren is. in „Gedwongen non-activiteit voor ambtenaren en officieren is een onrecht en een gevaar" bepleit de Majoor van Exter het opnemen van de verlof gangers in de formatie en bespreekt hij den weinig rooskleurigen toestand, speciaal wat het overcompleet aan hoogere Genie-officieren betreft. Het slot van het artikel luidt als volgt: „Ten slotte wensch ik nog te wijzen op een zeer gevaarlijke zijde van de gedwongen non-activiteit van ambtenaren en officieren. Het non-activiteitstractement is niet voldoende voor een gewoon gezin om van te leven, zoodat men verplicht is naar bijverdiensten uit te zïen. Beseft de regeering nu niet, welk moreel gevaar er aan is verbonden, dat de kans bestaat, dat ambtenaren uit nood gedwongen worden te gaan solliciteeren bij firma's of personen, waartegenover zij onafhankelijk behooren te staan en dat het in 't belang van die firma's kan zijn connecties te krijgen op deze wijze, waarvan zij dan later, wanneer de ambtenaar weder in functie is, voordeel zouden kunnen hebben? Dat de regeering met kracht optreedt tegen het stelsel van de retour commissies juich ik van ganscher harte toe, doch laat zij den strijd niet moeilijker maken door maatregelen als de gedwongen non-activiteit". De heer Tabbers geeft een gewijzigd seinstelsel en besluit zijne bijdrage met het volgende: „Ik geef mijn seinsysteem gaarne voor beter, doch één ding staat m. i. vast: elk seinsysteem moet een zoodanig zijn, dat een ieder, hoog en laag, jong en oud, het moet kunnen droomen. Dit is bij het huidige seinschrift niet het geval, tenzij men ook „nachtmerrie" onder droomen rangschikke". M.B. levert „Gedachten n. a. van het nieuwe R. v. K. (Ned. Leger)". Schr. geeft een o. i. zeer goeden uitleg van het begrip „krijgstucht", terwijl ook het volgende zeer wel kan worden aanvaard: „In verband hiermede zou ik ook de redactie van art. 1 punt 2 gewijzigd willen zien. Daar lezen we o. m.: „Zij eischt een voortdurend besef van ondergeschiktheid aaniederen hooger geplaatste". „M. i. wordt hierin zooals trouwens op meer andere plaatsen te weinig voor den milicien den nadruk gelegd op het speciaal karakter van zijn onder de wapens komen. Hij komt op omdat de G.W. hem de nationaal- 135

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 67