139 13. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN, door H. Ind. Gids Oct. '22. In „Bezuiniging in Ned.-Indië", een zeer actueel artikel, waarin Schr. aangeeft op welke wijze de noodige bezuinigingen kunnen worden verkregen, treffen we enkele voorstellen t. a. v. leger en vloot aan. O. a. wil Schr. het Dep. van B. O. W- reörganiseeren, alle bouwwerken daaronder brengen ook de militaire, „waardoor een afzonderlijk korps genieofficieren voor bouwwerken kan worden opgeheven". Verder wordt de defensie besprokeneen vlootbasis te Soerabaja wordt noodig geacht, tegen het prijsgeven van die te Batavia; de kosten van het leger moeten worden verminderd door vervanging van het staande leger door een politieleger en een militieleger. „Naar menschelijke berekening is in de eerste tientallen jaren geen groote oorlog denkbaar, die Insulinde zal beroeren. Het geld ontbreekt thans om voor de uitrusting ten opzichte van een B. V. het noodige te verrichten". Marineblad Oct. „Heeft onze Marine land- of watervliegtuigen noodig?" geeft de voor- en nadeelen aan beide genoemde soorten van vliegtuigen aan en komt in verband met de taak, welke aan de Marine kan worden opgedragen tot de conclusie, dat voor Nederland de landvliegtuigen de voorkeur verdienen. „In Indië is de toestand geheel verschillend van dien alhier" zegt Schr. In verband met de groote afstanden, welke hier door de vliegtuigen over zee moeten worden afgelegd en enkele andere factoren zijn, volgens Schr., in Indië watervliegtuigen meer op haar plaats. „Tegen over het gebruik van amphibie-vliegtuigen kunnen wij niet anders dan zeer sceptisch staandit is een hinken op twee gedachten en daarom reeds af te keuren". Eenige nadeelen van deze vliegtuigen worden aangegeven. Gewezen wordt op „Proeven met fotogrammetrie uit vliegtuigen" en op eenige artikelen „Uit de Pers", waarin de meening van de perst. a. v. het uitstel van behandeling van de Vlootwet wordt aangegeven. Mil. Spectator Oct. In „lnf. geschut" legt Schr. den nadruk op de bewe gelijkheid, welke dit geschut behoort te bezittenvan getrokken vervoer wil hij dan ook niets weten, tenzij buiten het gevechtsveld. Op het gev. veld moet het uit elkaar genomen en in eenmanslasten worden gedragen. In verband met de omstandigheid, dat een eenmanslast hoogstens 25 K. G. mag bedragen komt Schr. tot een kanon met een kaliber van 4,5 of 5,5 cM. en een projectiel van 2 resp. 3 KG. Rekenende op een onmid dellijk beschikbare munitievoorraad van 100 schoten, zijn voor deze kanonnen' noodig 20 resp. 28 dragers. Ten slotte geeft Schr. de voorkeur aan het kanon van 4,5 cM. Voorts worden eenige gegevens van het Am. Inf. geschut van 3,7 en van het inf. kanon van 7,5 cM L/12.6,5/ 190 vermeld. Het vervolg van „Een en ander over industriëele oorlogsvoorbereiding" geeft de moeilijkheden, welke in D. en Fr. werden ondervonden om on voorbereid dit vraagstuk tijdens den oorlog op te lossen. Gevoeld werd de noodzakelijkheid van een goed geleide en doorgevoerde normalisatie van de verschillende benoodigdheden der industrie, waarvan in D. nagenoeg niets, in Fr. nog slechts zeer weinig, was tot stand gebracht. Het terugroepen van geschoolde werkkrachten uit het front werd nood zakelijk; wrijving ontstond t. a. v. de loonen, welke veel hooger waren dan de soldij, terwijl van een doelmatige verdeeling der werkkrachten over de verschillende bedrijven geen sprake was. Bedrijven, welke overbodig waren moesten worden stop gezet. In Fr. werden officieren aangewezen als controleur over de fabrieken; het teruggeroepen personeel bleef militair en stond onder de bevelen van die officieren. Een groot voordeel, dat wij zullen moeten missen, was, dat in zeer vele bedrijven de mannen konden worden vervangen door vrouwen en kinderen. In „Gegevens omtrent vreemde legers" treffen we de samenstelling van het Deensche leger aanvoorts wordt gewezen op „Het recruten-onder-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 71