Wat wij ter zee kunnen doen is dus bepaald door de techniek en de financiëele middelen waarover wij beschikken. Deze laatste zijn het ook, die perken stellen aan de uitrusting van ons veldleger op Java. Wij kunnen niet met Schr. medegaan, waar hij spreekt van de dageraad van een nieuw tijdperk in het staten-verkeer die begint te gloren. De uitdrukking is niet alleen reeds oud, wij voorspellen haar een nog minstens even lang leven, alvorens zij waarheid begint te worden. De jongste wereldgeschiedenis geeft een ander beeld. Het is juist op dat beeld van oneenigheid onder de grootmachten, op hun ouderlingen naijver en twist, dat de waarde der laatste defensieplan nen berust. Niet in ons absoluut verweer tegen één groote mogendheid ligt onze kracht. Daartegen kunnen wij geen „afdoend" systeem opbouwen. Wel mogen wij er op rekenen, dat schade ons toegebracht practisch in het nadeel van derden uitvalt. Niet op bondgenootschappen is onze defensie gericht, maar wel op de omstandigheid, dat wij niet alleen partij zullen blijven. Het is dus van belang ons systeem zoodanig te kiezen, dat wij den aanvaller zooveel inspanning en zooveel tijd kosten, dat hij tegen over derden zich terdege bezint eer hij begint. De techniek van het klein materiaal geeft een der middelen welke daartoe aangewend kunnen worden. Dr. F. d. Bruin dwaalt dan ook door te meenen dat „de o. z. boot het wapen van zwakke staten tegen de groote mogendheden met hun kruisers en slagschepen is". De o. z. boot is in hoofdzaak de aanvaller van de trans- portvloot, die het leger naar Java overbrengt. Hoe beter leger op Java hoe grooter dat transport, hoe kwetsbaarder de vloot, hoe meer oorlogschepen als dekking, hoe bedenkelijker de onderneming wordt". Vervolgens worden de finantiëele beschouwingen van Dr. de Bruyn nog in het kort in beschouwing genomen; voor het plan om 15 jaar te wachten met de B V.-voorbereiding wordt niets gevoeld. Sorjamen vertelt het een en ander omtrent het onderwijs in Militaire Paedagogiek op de K. M. A. en betreurt het, dat dit onderwijs voor de a. s. Indische officieren niet op voor hen meer nuttige wijze wordt gegeven. Er wordt n.l. zijns inziens in het geheel geen rekening gehouden met de factoren waarmede zij in de toekomst vooral te maken zullen hebben, terwijl overigens het vak ook voor hen door een officier van het Nederl. Leger wordt gedoceerd. Zeer veel lof heeft Schr. voor het o m. bij het onderwijs gebezigde werkje.- „Omgangskunst", terwijl verder genoemd worden: „Gedachten over Militaire opvoeding en Nieuwere begrippen in zake de verhouding van meerderen tot minderen in het Ned. Leger". Het volgende artikel vermeldt de maatregelen genomen ter bestrijding van geslachtsziekten bij het Am. contingent, dat kantonneerde in het district Parijs (sociaalhygiënische voordrachten, films M G. D., amuse menten, discipline, het werken op het eergevoel, inspecties, etc.). Later werden Drophylactische stations opgericht waaromtrent Schr. het een en ander mededeelt. Kapitein Horstink geeft het een en ander ten beste over karteeringswerk. Aangegeven wordt, welke projectiemethoden werden en worden toegepast, terwijl verder beschreven wordt, hoe na de triangulatie de kaart wordt vervaardigd. Schr. wijst er op, dat de karteering van onze Koloniën een groot aantal jaren vordert, vooral, omdat het aantal topografen in verhouding tot het te verrichten werk zeer gering is. Verder lezen we, dat tal van factoren alle samen krachtig medewerken om de kaarten wat details betreft spoedig te doen veranderen, zoodat, naast het maken van nieuwe kaarten, het „herzien" der bestaande veel tijd en arbeid vordert. Een en ander wijst er o. i. op: t e n e e r s t e, dat men voorshands niet te veel tijd mag besteden aan terreindeelen van weinig belang, zooals de 210

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 64