201. De artillerie voor middelbare en groote afstanden zal desnoods na wijziging van opstelling aan de nabijverdediging moeten kunnen deelnemen, in het bijzonder op het stellinggedeelte waartegen de vijand zijn hoofdaanval verricht, dan wel den tegenaanval moeten kunnen steunen. Ten einde onder de steeds wisselende gevechtsomstandigheden een economisch gebruik van de niet uitsluitend voor de nabijver dediging bestemde artillerie te waarborgen, moet deze onder een hoofdige leiding blijven van den A. C. der Divisie. Vuur op groote afstanden vereischt gewoonlijk bijzondere voor bereidingen, welke tijd vorderen. 133. Indien de verdediger er van zou afzien de artillerie van den aanval ler te beschieten, zou deze geheel ongehinderd hare taak kunnen vervullen. 132. De meeste waarborgen om artillerie ten behoeve van de nabijver dediging beschikbaar te hebben, verkrijgt men door haar te doen zwijgen, totdat zij hare taak als zoodanig zal hebben te vervullen. Op het mede werken aan de nabijverdediging van batterijen, welke reeds op grooter afstanden het vuur hebben geopend, kan niet onvoorwaardelijk worden gerekend. Hoe meer het belang van de nabijverdediging op den voorgrond treedt, des te grooter deel van de artillerie zal voor deze periode van den strijd moeten worden afgezonderd. 166. De art. daarentegen blijft, behoudens de hierna onder aanval en verdediging van de Divisie aangegeven afwijkingen, in beginsel onder eenhoofdige leiding van den A. C. der Divisie. 183. Teneinde een economisch gebruik van de contra-batterijen te waar borgen, worden deze bij de Divisie onder eenhoofdige leiding gesteld. 184. Voor vuuropdrachten, niet vallende binnen de eigenlijke taak der inf.- of contra-batterijen, wijst d'e A. C. der Divisie art.- eenheden aan; in de eerste plaats komt hiervoor in aanmerking art., welke nog niet is ingezet; bij voorkeur worden geen inf.-batterijen daartoe aangewezen. Punt 201. Bij de passieve verdediging zal indien de aan valler de stelling dicht genaderd is en de verdediger wil hem per sé uit de stelling houden alle of althans een groot gedeelte van de artillerie van den verdediger de aanvallende inf. z. n. (zie bij 132) moeten beschieten, zijnde deze het gevaar, dat in dat geval voor alles moet worden bestreden en afgewend. Wil men op dat moment, of later, tot den tegenaanval overgaan, dan zal echter de voor dien tegenaanval benoodigde en bestemde artillerie daarvoor moeten worden aangewezen. De uitdrukking: „moeten kunnen deelnemen" lijkt minder gewenscht. We zouden zeggen: „waarschijnlijk moeten deel nemen". Het woord „kunnen" zou de neiging kunnen doen ontstaan om, bij het gebruik dier art., voor dat er van nabijverdediging sprake is, er reeds in zoodanige mate rekening mede te houden, dat bedoeld gebruik er (ten ongunste) door wordt beïnvloed. Natuurlijk zal met die toekomstige taak wel ten volle rekening zijn te houden (en zulks door alle art.) voor wat betreft de maat regelen, die ev. noodig zullen zijn om mede te werken aan de 232

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 14