Ad 2 0 2. In beginsel moet men aanvankelijk nooit meer krach ten inzetten dan men bepaald noodig oordeelt. Wat over is, blijft in handen van den A. B. (i.e. Div.-Comdt). Dit beginsel geldt niet alleen voor de inf., doch evengoed voor de art. Waar nu de toestand voor den verdediger volgens de G. H. zoo onzeker (zie punt 134), achteraf minder juist inzetten van de art. dus niet onwaarschijnlijk is, geldt het beginsel van het achter de hand houden van krachten (i. c. art.) al in zeer hooge mate voor dien verdediger. Zoo eenigszins mogelijk zal dus aanvankelijk een maximum aan art. in reserve worden gehouden. Daarom is o. i. de gebezigde redactie te verwerpen; deze toch doet 't voorkomen, of het eigenlijk maar een uitzondering is. Bij onvoldoende art. zal 't vorenstaande noodgedwongen niet kunnen worden toegepast, doch dit doet aan 't beginsel niets af. Beoogt men een beslissing, dus een tegenaanval, dan zal men de voor de uitvoering daarvan onmisbare artillerie moeten reserveeren (zie het vermelde bij punt 201), in ieder geval haar te voren niet een taak mogen opdragen, waarvan de uitvoering de hoofdopdracht zou kunnen beletten (te niet doen). Het terrein is in belangrijke mate van invloed bij de vraag, of reeds in bewaking- of in vuurstelling staande artillerie ook te benutten zal zijn bij den tegenaanval. ad 2 0 4. Deze punten vloeien voort uit de voorafgegane algemeene (door Div.-Comdt en zijn Staf) en artilleristische ver kenningen en besprekingen. In de redactie van 204 behoort dit uit te komen. Overigens geldt voor dit punt het gestelde bij punt 188. 235

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 17