93. Bij een voorgenomen aanval op eene vijandelijke stelling zal de A. B. deze eerst zorgvuldig doen verkennen, waartoe in den regel de voorhoede (c. q. versterkt met deelen van de hoofdmacht) wordt aangewezen. Voor deze verkenning is noodig, dat de voor hoede zich van de belangrijkste punten in het voorterrein van de stelling meester maakt. Indien de A. B. vermeent voldoende gegevens omtrent den vijand en het aanvalsterrein te hebben verkregen, stelt hij op grond daar van zijn aanvalsplan vast en vaardigt dienovereenkomstig de vereischte bevelen uit. 104. Het moreel der inf. is zeer gevoelig voor treffers van de eigen art.; tijdens en onmiddellijk na den stormaanval worden aan de samenwerking tusschen art. en inf. de hoogste eischen gesteld. 108. Om de nederlaag des vijands volkomen te maken, moet zoo spoedig mogelijk worden overgegaan tot de vervolging, welke ten doel heeft den vijand te vernietigen of op te lossen, of althans te beletten met zijne hoofdmacht opnieuw weerstand te bieden, welke door een hernieuwd gevecht zou moeten worden gebroken. In de eerste plaats geschiedt dit door vuur, met name door mitr.-vuur. 138. Zoodra de tegenaanval begint, wordt deze door een krachtig art.- en mitr.-vuur gesteund, waarbij naar een écharpee- rende werking moet worden gestreefd. Heeft de tegenaanval plaats, nadat de vijand reeds de stelling is binnen gedrongen, dan moet het doel zijn den vijand weder uit de stelling te werpen. 184. Veer vuuropdrachten niet vallende binnen de eigenlijke taak der inf.- of contra-battn, wijst de A. C. der Divisie-art.-een- heden aan; in de 1ste plaats komt hier voor in aanmerking art. welke nog niet is ingezet; bij voorkeur worden geen inf.-battn daartoe aangewezen. 242

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 24