2. BESCHOUWINGEN VAN W. PFEIFER OVER DE OPLEIDING
VAN DE INF.door H. C. Gerritsen.
De Verdediging.
Volgens Pfeifer moet men eerst de verdediging grondig bestu
deerd hebben, anders kan men niet logisch een aanvalsplan
beramen.
Hoewel de aanvaller weinig of niets ziet van den verdediger,
zal de gesteldheid van het terrein hem waardevolle aanwijzingen
kunnen geven, hoe deze zijne troepen vermoedelijk heeft opgesteld,
en waar de zwakke punten zijn, die aangevallen moeten
worden.
Valt men aan zonder zich in den toestand bij den verdediger te
hebben ingedacht, dan is het gebruik van de hulpwapens niet
verzekerd; dit geldt vooral voor de zware mitrs, die niet alleen het
binnendringen in de stelling moeten mogelijk maken, doch daarna
ook het doordringen tot aan de art.-opstel-
1 i n g e n.
Elke commandant van zware mitrs moet zich dan ook afvragen:
le. Hoe heeft de vijand zijne mitrs vermoedelijk opgesteld; 2e.
hoe kom ik daar voorbij; 3e. waar zijn de vermoedelijke opstel
lingen van vijandelijke reserve's; 4e. in welke richting zullen deze
vermoedelijk worden ingezet; 5e. zijn er in de stelling punten,
van waaruit ik reeds op verren afstand een tegenaanval onder vuur
kan nemen, in welke richting deze ook mocht worden ondernomen;
6e. welke volgende stelling is daarom voor mij de meest voor-
deelige.
Zeer terecht merkt de schr. op, dat het zich indenken in den
toestand bij den verdediger echter geenszins dient om zich daar
door te laten ontmoedigen, doch om met de minste verliezen in
staat te zijn den tegenstander te vernietigen.
Vervolgens neemt Pfeifer de verdediging uit een art. en uit een
inf. oogpunt in beschouwing en komt dan tot de volgende
conclusies:
Voor de art. is de in het terrein liggende verdediger, hij
moge zich nog zoo verdekt opgesteld hebben een veel gunstiger
doel dan zich bewegende reserve's, zoodat het bij de verdediging
aanbeveling verdient de le linie zoo zwak mogelijk te bezetten
en deze bij wijze van gevechtsvoorposten te doen terugtrekken,
zoodra de art. van den aanvaller zich daarop inschiet pn voorts
Ter publicatie ontvangen Nov. '22. Red. I. M. T.
244