Bij nacht en mist zal men betrekkelijk weinig verliezen lijden door het art.-vuur, omdat dit niet behoorlijk geregeld kan worden, zoodat een dicht bezetten van de voorste linie niet nadeelig zou zijn, terwijl deze wijze van bezetting beter in staat is, panieken te voorkomen. Toch verdicht men die lijn niet en wel om de volgende redenen: le. de grootere nachtbezetting zou te veel van het physiek van den troep vergen; 2e. men weet niet, wanneer de mist begint en wanneer zij optrekt, zoodat de verdichting óf te laat komt óf te laat de voorste lijn verlaat. In stede van het sterker bezetten geven de lichte en zware mitrs strooivuur af (z. n. indirect vuur) uit andere opstellingen dan die voor het werkelijke gevecht ingenomen. In den Stellingoorlog acht Pfeifer de bezetting van de voorste lijn door gevechtsvoorposten beter; met het oog op de beschieting door de art. moeten zij zoo zwak zijn als mogelijk is i. v. m. de voorgelegen hindernissen. Deze voorposten, gelegen op 800 a 1000 M. vóór de hoofdweer- standslijn gaan bij vijandelijke ondernemingen over een breed front terug. Die voorste lijn moet niet geconcentreerd worden in steunpunten, doch moet zich aanpassen aan het terrein; Pfeifer beweert, dat die linie dan over eene diepte van 500 a 600 M. verspreid zou moeten zijn. Voorts zal de toch reeds zwakkere verdediger de kortste (rechte) lijn voor zijn voorste linie kiezen om zijne reserves zoo sterk mogelijk te kunnen maken. De bewering, als zoude Inf., in steunpunten opgesteld, minder zichtbaar zijn, gaat naar P's meening slechts op, als zij zich ingraaft en volgens Pfeifer moet de voorste lijn zich in de terrein plooien nestelen om van daaruit de aanvallende beweging door vuur te vertragen; voorts heeft men bij niet aaneengeschakelde voorste linie kans op het verdwalen van ordonnansen, etendragers, munitie-aanbrengers en op het doordringen van vijandelijke patrs, terwijl het overzicht over die linie moeilijker wordt; bij een dergelijke opstelling zullen nachtelijke aanvallen meer succes beloven. Wèl toont hij zich een voorstander van het schaakbordsgewijze opstellen in steunpunten van de hoofdweerstandslinie. Het gebruik van de hulpwapens moet als volgt geregeld zijn De zware mitrs plaatst men daar, waar zij een groot schootsveld hebben (grooter dan 400 M.)zij zijn beter geschikt voor langdurig vuren en haperingen komen hierbij minder voor dan bij de lichte. Om dit laatste nadeel te neutraliseeren moet men veel lichte Dit indirect vuur moet toch evenals dat der art. ook gecontroleerd worden en zal de uitwerking daarvan niet altijd afdoende zijn. 246

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 28