tegelijk aan het vuren zijn. De waarnemingsposten zijn hier wèl onderling verbonden en tevens met de centrale; men gaat dan als volgt te werk: Een der, meest-achterwaarts-gelegen, waar nemers krijgt van de centrale op, welke groep vuurverschijnselen het eerct moet worden waargenomen. In deze groep neemt hij een vuurverschijnsel waar, dat het best zichtbaar is; legt de richting hiervan vast en geeft den hoek aan de centrale op. Ten tweede geeft hij aan den naastbijzijnden post het bewuste vuurverschijnsel op (hiervan de algemeene richting en het tijdstip, waarop het zichtbaar is), en zoo verder hetzelfde aan een 2e, 3e, enz. Ieder aangewezen waarnemingspost (in totaal 3 of meer), geeft op haar beurt de gegevens aan de centrale, die nu èèn voor èèn de plaats der vuurverschijnselen op kaart brengt. Deze kaart is ongekleurd, doorschijnend, van de schaal 1 25.000 of 1 10.000 en slechts voorzien van een vierkantennet. Door vergelijking met een terrein kaart wordt de plaats der doelen vastgelegd en z. m. geverifieerd door luchtwaarneming. Een tweede taak der lichtmeettroepen is de waarneming bij het inschieten der eigen batterij. Immers, waar verschillende waar nemers, in samenwerking met elkaar, in staat zijn, zoowel bij dag als bij nacht, een vijandelijke batt. door haar vuurverschijnsel vast te leggen, zijn zij ook in staat, om de eigen schoten in het terrein waar te nemen en de ligging van deze t. o. v. een te beschieten doel. Van voordeel hierbij is, dat de richting der schoten reeds ongeveer bekend is. De ligging der afzonderlijke schoten kan precies worden bepaald cn daarmee de afwijking in M. t. o. v. het doel. Het doen van een bepaalden sprong is nu niet meer noodig, er wordt precies gecorrigeerd voor den gemeten afst. (d. i. b. v. bij het inschieten op een hulpdoel, welks ligging t. o. v. het eigenlijke doel precies bekend moet zijn)de vorkgrenzen vervallen. Men deed dus niets anders dan het schieten van een z. g. treffer beeld, d. w. z.er wordt door 1 stuk (zoo dicht mogelijk bij het doel) een groep van 4 6 schoten afgegeven; hieruit wordt de gemiddelde baan (gemiddelde springafst.) bepaald; de afwijkingen t. o. v. het doel opgemeten en de gemiddelde baan voor deze afwijking zoo gecorrigeerd, dat ze in het doel kwam. Abnormale schoten (z. g. „Ausreiszer") gelden in de groep niet mee. Ook de 50 fout van deze uitkomst werd niet in rekening gebracht. Met de gegevens der waarnemingsposten bepaalt de centrale de juiste plaats der schoten en de gem. S. A. Zij nu b. v. de afw. van het gem. trefpunt: 30 Rfen 90 dan moet men dus de batt. 30 M. méér geven en 90 M. vooruitgaan. Oorspronkelijk op deze wijze inschietende met S. projectielen, bood dit in vlak terrein geen moeilijkheden. In afwisselend en bedekt terrein echter, kon men, deze methode volgende, niet met S. inschieten, daar de aanslagen niet of zeer slecht zichtbaar 251

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 33