285 te verkrijgen, maar evenals na een zwarten nacht toch eindelijk weer het ochtendgloren aan de kim verrijst, zoo kwamen ook uit en voor het Leger de mannen op den voorgrond, die wisten koers te houden zelfs in de zwaarste branding. Was het niet de majoor VAN HEUTSZ, die zich in 1893 met den vlammenden oproep tot de Nederlandsche natie wendde: „De Atjeh-oorlog knaagt aan ons koloniaal bezit, hij moet eindigen. Laten we eindelijk aan de beschaafde wereld toonen, dat we daartoe in staat zijn". En was niet een van zijn verdienstelijke medewerkers de majoor SWART, die later de grondslagen legde voor de zoo moeilijke pacificatie? Mogen wij er niet trotsch op zijn dat het Indische Leger mannen heeft voortgebracht als PEL, VAN DER HEIJDEN, VIS, CAMPIONI, WEB8, GRAAFLAND, SCHEEPENS, DARLANG om slechts enkelen te noemen uit de schitterende schare van helden, wier namen zullen blijven voortleven, zoolang er nog eene traditie is in het Indische Leger." Schr. besluit met te wijzen op de kracht, die uit kan gaan van een kleine, slecht bewapende, macht, die bezield is met den vasten wil den tegenstander te weerstaan; de geest van een leger is de beslissende factor voor zijn bruikbaarheid! Ongetwijfeld, doch men vergete daarnaast niet, dat naarmate de techniek voortschrijdt, ook deze factor van zeer veel grootere beteekenis wordt, verder gemis aan onmisbaar geoordeelde technische middelen den geest fnuikt en dus om 2 redenen voorkomen moet worden. De geest, die het bezielt, is het voornaamste, inderdaad, daarom houde men dien geest hoog! Van H. L. R. een artikel over drinkwatervoorziening voor de troepen in den Grooten Oorlog. Genoemd worden een sterilisatiewagen, filters en chemische methodes, capteeren en artesische putten. Medegedeeld wordt, dat blijkbaar velen tegenwoordig nog het meeste voorstander zijn van de toepassing van chloor. F.T. behandelt het gevecht van een Fransche voorhoede op 22-8-14 bij Neufchateau, om enkele paragrafen uit ons V. V. te belichten. Een schetskaart is aan het artikel toegevoegd. Een zeer lezenswaardige bijdrage is die van den heer F. C. A. Schulte, getiteld: „De Officier en de Revolutie". We lezen er in: „Meer nog dan vroeger is het leger de stut van het gezag. De ontwikkeling van de moderne strijdmiddelen, hun moeilijke vervaardiging en behandeling, die een langdurige opleiding vereischen, maken een revolutionaire beweging onmogelijk in een" staat, die op het leger vertrouwen kan, en wiens machthebbers de verantwoording durven dragen, die strijdmiddelen zoo noodig ten volle te gebruiken. „Die „hochentwickelte Waffentechnik unserer Zeit verurteilt jede Revolution.von „vornherein zum Scheitern, wenn nicht das Heer ganz oder zum über- „wiegenden Teile auf der Seite der Bewegung steht". Duidelijk is het dan ook, dat van de zijde der revolutionairen alles gedaan zal worden wat mogelijk is, om het leger in de beweging te betrekken, en dit niet pas bij het uitbreken der revolutie, doch lang van te voren, en wel, zoowel direct door het verspreiden der revolutionaire denkbeelden, als indirect, door ondermijning der discipline in het Leger, door aankweeken van haat tegen de meerderen, speciaal tegen de officieren. Hiermede is echter het Leger in den politieken strijd geplaatst, en wordt het voor den officier plicht—niet om zelf de politiek in het Leger te introduceeren, dit ware het kwaad nog vergrooten doch om zich ter dege rekenschap te geven, wat er op politiek gebied omgaat, en langs welke wegen de revolutionaire leiders invloed op den Troep trachten te krijgen. Alleen dan is het voor den officier mogelijk, wanneer de tijd tot handelen gekomen is, op het juiste oogenblik en krachtig in te grijpen". Het ligt dan ook voor de hand, dat het zaak is èn voor eene regeering èn voor de niet-revolutionaire partijen, om in hooge mate zorg te dragen;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 67