en 150 wielrijders. Bij elk esk. één sectie gew.-mitrs van 2 geweren, bij de comp. wielrijders 1 sectie gew.-mitrs van 2 geweren. In den Leiddraad voor opleiding en oefening, alsmede gebruik en optreden van de strijders-wielrijders (L. Srs Wrs) staat in punt 78 vermeld, dat wanneer wielrijders in vereeniging met cav. optreden, de cav. de eigenlijke verkenning verricht, terwijl de wielrijders haar daarbij steunen. Aan dit begrip moeten wij ons vasthouden en dit stelt al dadelijk den eisch, dat in de verkennings opdracht geen afzonderlijke verrichtingen voor elk der onderdeelen: cav. en wielrijders behooren te worden gegeven. Wanneer aan verkennende cavalerie „wielrijders" zijn toegevoegd, dan is het alleen aan het inzicht van den det.-comdt overgelaten, om zijne wielrijders zoodanig te gebruiken, als hem in het kader der ver kenningsopdracht wenschelijk voorkomt. Waar de verkenning hoofdzaak is en deze door de cav. moet worden verricht, is liet duidelijk, dat de det.-comdt bij voorkeur tevens comdt van de cav. moet zijn. In (1) van bovengenoemd punt 78 worden enkele voorbeelden van het steunen der cav. aangehaald, en deze zijn nader uitgewerkt in (2) van hetzelfde punt. Gaan we deze gevallen één voor één na, dan wordt sub a genoemd: „in den marschweg gelegen doorgangen tijdig te bezet ten". Hier is een geval genoemd, dat de wielrijders vóór de cav. uitgezonden worden om, partij trekkende van de grootere snelheid, eerder een belangrijk punt te kunnen bereiken dan de cav. In de eerste plaats is hiervoor echter noodig, dat de toestand van den weg zoodanig is, dat werkelijk vlugger kan gemarcheerd worden dan de cav., hetgeen alleen bereikt wordt over goede verharde wegen in vlak terrein of wegen in geaccidenteerd terrein, welke een algemeen dalend verloop hebben. Is de toestand van den weg slecht of in algemeenen zin stijgend, waardoor het gaan met de rijwielen aan de hand over min of meer lange afstanden noodza kelijk wordt, dan is de snelheid niet noemenswaard grooter dan die der cav. en heeft het vooruitzenden geen nut. Verder oefent op die snelheid grooten invloed uit: de afstand waarop de vijand zich van dien doorgang bevindt, waaromtrent gevolgtrekkingen kunnen gemaakt worden uit de gegevens omtrent den vijand in het bevel van het verkennings-det. vermeld. Immers indien, menschelijkerwijze gesproken of gedacht, de vijand reeds bij dat punt of daarvóór kan zijn, dan moeten de wielrijders met groote omzichtigheid rijden om niet in een hinderlaag te vallen, of plot seling op den vijand te stooten. Deze veiligheids-maatregelen verminderen de snelheid van het gros en zal deze weder niet veel verschillen van de snelheid waarmede cav., ook met in achtneming van de'noodige beveiliging, zich verplaatst (zie punt 76). Ten slotte moet, om het vooruitzenden der wielrijders te recht vaardigen, de bedoelde doorgang een punt zijn, dat niet gemak- 324

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 30