kelijk en op korten afstand te omtrekken is, want gesteld dat dit wèl het geval is, dan zal de det.-conrdt, wanneer het verkennings object veel verder is gelegen, zich niet laten verleiden om dit punt als het reeds door den vijand bezet is, te gaan vermeesteren, doch den vijand omtrekken, om zoodoende minder tijd te verliezen en geen verliezen te lijden. Sub b. de plaatsen vast te stellen, waar de vijand zich in algemeenen zin bevindt, waarna de detailverkenning aan de cav. wordt overgelaten. Dit is m. i. een zeer ongelukkige redactie. Immers waar de vijand zich in algemeenen zin bevindt, is vrijwel zeker uit voorafgaande inlichtingen bekend en zeer zeker nu door het gebruik van vliegtuigen, daaromtrent geen twijfel meer behoeft te heerschen. Het zou dus alleen kunnen voorkomen, indien tusschen de laatste gegevens omtrent den vijand en het uitzenden van net verkennings-det. geruimen tijd verloopen is, zoodat wijzi ging in de plaats, waar de vijand zich bevindt, mogelijk is geworden, b. v. bij een terugtrekkende beweging gedurende den nacht. Waar het aantal voor wielrijders met snelheid te berijden wegen naar een bepaalde plaats (of bepaalde plaatsen) betrek kelijk gering is, zal het vooruitzenden van wielrijders met dat doel wel tot de hooge uitzonderingen behooren. Een open vraag blijft het bovendien, of de wielrijders daartoe wel in staat zullen zijn en ik verwijs hierbij naar punt 76, waarin het zelfstandig verkennen van wielrijders beperkt wordt tot de gevallen, waarin geen of onvoldoende cav. daarvoor beschikbaar is, zoodat dit punt met het bovengenoemde gebruik niet is te verantwoorden. Sub c. een doortocht te banen voor de verkennende cav. Dit moet als de voornaamste taak beschouwd worden, omdat hierbij werkelijk sprake is van steun aan de cav. te verleenen en die door de cav. dan ook ten zeerste op prijs wordt gesteld. Hier treden de wielrijders als de gevechtsgroep van de Legercav. op. Dit punt geeft aanleiding om daaraan eene beschouwing vast te knoopen omtrent het te leveren gevecht. De vraag dient dan in de eerste plaats gesteld te worden, hoe een dergelijk gevecht de meeste kans van slagen heeft. En het antwoord daarop moet luiden: Die methode waarbij zooveel mogelijk van de beweeglijkheid van wielrijders en cavalerie wordt partij getrokken. Reeds vóór den oorlog werd in de Fr. reglementen voorgestaan, dat de vijand uit zijne opstelling moet worden „gemanoeuvreerd", indien cav. alleen zich een doortocht moet banen en werd aan een aanval in front te voet (met de karabijn) eene omtrekking te paard toegepast. Dit is in den laatsten oorlog doeltreffend gebleken en vinden we dit thans ook in D. bepleit. De snelheid waarmede de omtrekking te paard, zelfs op grootere afstanden, kan uitgevoerd worden, maakt dat men daartegen niet behoeft op te zien, daar de verliezen op deze manier zeer beperkt 325

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 31