op te treden. Dit is de methode, welke ook bij punt c werd genoemd, doch hier blijkbaar wordt bedoeld als aan het detachement een andere dan eene verkennende opdracht wordt gegeven. De punten h, j en k behoeven geen nadere bespreking. In het exercitie-reglement der cav. (C. II) is ook nog een hoofd stuk gewijd aan het gebruik van wielrijders. In punt 237 sub 2 wordt wederom vermeld het tijdig bezetten van voorwaarts gelegen belangrijke punten, waaronder moeten worden verstaan, punten welke voor de verkennende cav. van belang zijn. Geldt het punten, welke voor den bevelhebber in verband met de actie van achtervolgende troepen van belang zijn, dan moet dit uitdrukkelijk in het bevel voor het verkennings- det. worden vermeld, om verschil van inzicht te voorkomen. In geen der twee genoemde voorschriften wordt gewag gemaakt van het gebruik van de wielrijders voor de openlijke verkenning in het kader van de opdracht aan het verkennings-det. verstrekt, en waarvoor deze zich beter leenen dan de cav. Dit gebruik zal zeer zeker veel meer toepassing vinden dan vroeger het geval was. Uit bovenstaande beschouwingen moge blijken, dat normaal de cav. en de wielrijders vereenigd blijven en het vooruitzenden der laatsten naar een bepaald punt slechts een veiligheidsmaatregel voor den marsch van het det. is, of wel wanneer zooals boven werd vermeld daardoor een grootere snel heid in het oprukken naar het te verkennen object bereikt wordt. Wanneer het ook slechts eenigszins is te voorzien, dat de wiel rijders door hen vooruittezenden in gevecht zouden worden gewik keld, is het verkieslijk zulks na te laten en beter gezamenlijk op te rukken, om te voorkomen, dat er partieël gevochten wordt, waardoor gelet op de geringe sterkte gevaar bestaat, dat zij verslagen of teruggedreven worden, vóór de cav. (en daarbij de corndt van het det.) is aangesloten. De wielrijders zijn te beschouwen als d e gevechtsgroep van de zwakke verkennende cav., welke wordt ingezet door den comdt van het det., wanneer deze den toestand zelve heeft overzien. Rest nu nog een punt ter bespreking: waar de wielrijders moeten marcheeren als zij met het gros der cavalerie oprukken. De plaats zou kunnen zijn: aan het hoofd van het gros; tusschen twee eskadrons in; of aan den staart. Het eerste moet dadelijk verworpen worden, wijl zij daar de bewegingen der cav. te veel hinderen, vooral op niet goed voor wielrijders te berijden of smalle wegen. Voor het tweede zou pleiten, dat zij door het achter hen volgende eskadron (s) worden beveiligd, vooral tegen in den rug optredende cav. Inderdaad kan zulks noodig blijken, gelijk werd toegepast aan Fransche zijde op 7 Aug. 1914 toen aan een det. van 2 eskadrons en 1|2 compagnie wielrijders werd opgedragen de vijandelijke afdn te verkennen, welke ten O. van ARLON waren gesignaleerd, terwijl vijandelijke 327

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 33