cav.-patrs in de onmiddellijke nabijheid waren gezien. De halve comp. werd nu ingedeeld tusschen de beide eskadrons. De te volgen weg was verhard, terwijl een uitgestrekt bosch zich er naast en tot 5 K. AA. op de rechterflank bevond. Toch moet dit uitzondering blijven, omdat op smallere, of op geaccidenteerde wegen, het achtervolgende eskadron niet vlug genoeg kan oprukken, als het naar voren moet komen en bovendien de colonne in het laatste geval, als wanneer het loopen naast de rijwielen noodzakelijk is, te veel diepte krijgt. Ook bij ons werd in den aanvang deze marschformatie toegepast. De bovengenoemde nadeel en deden zich echter spoedig gelden en toen bewezen was, dat de wielrijders voldoende door de vóór hen marcheerende cav., ook al is de afstand wat grooter geworden, beveiligd waren, wer den de wielrijders achter het gros ingedeeld. Dit heeft het groote voordeel, dat de cav. niet gehinderd wordt en bovendien kan de marschsnelheid door de wielrijders zelve worden geregeld in verband met het tempo van het gros der cav. en de geaardheid van den weg. Aanbeveling verdient het echter om een kleine cavalerie-achter- spits in te deelen, voor meerdere beveiliging in den rug. 4. EEN VLOTBRUG ALS COLONNEBRUG VOOR INF.1), door P. Proost. Bij een in Juni '22 gehouden meerdaagsche oefening der 2de Comp. Genietroepen werd de volgende opdracht verstrekt: „Een vlotbrug van bamboe te slaan, die moet dienen als colonnebrug voor infanterie, ongeveer 30 M. benedenwaarts van de reeppont bij Daraoelin (Tjitaroem), waarbij zuinig materiaalverbruik als een belangrijke factor moet gelden. Den tijd voor het slaan van de brug noodig, op te nemen". De werkploeg bestond uit: 1 adj.-onderoff. (comdt), 4 Eur. en 3 Inl. onderoff. (ploegcomdtn) en gem. 65 werkers, dus onge veer de sterkte van een halve comp. Genietroepen volgens de toen geldende oorlogsformatie. De opname van de rivier ter plaatse bracht uit, dat de lengte der brug tusschen de landhoofden 72 M. zou bedragen, dat de waterdiepte aan de oevers voldoende was om een vlot te leggen, dat de stroomsnelheid ongeveer 1 Mjsec. bedroeg en de beide oevers ongeveer 2 M. boven den waterspiegel lagen. Deze gegevens werden tot grondslag genomen, en hoewel de hoogte van den waterspiegel niet constant zou zijn, werd in verband met het jaargetijde gerekend, dat hierin niet al te groote schommelingen zouden voorkomen. Ter publicatie ontvangen 20-2-23. Red. I.M.T. 328

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 34