van liet patrouilleeren in de Buitengewesten afweten. Voor som
migen zal ik misschien wat te veel in bijzonderheden afdalen,
maar voor hen is dit opstel dan ook niet bestemd.
In de eerste plaats de indeeling van de brigade. Den dag van
vertrek uit het garnizoen, dan wel excursie-bivak, deelt de
patrouille-commandant zijn brigade in, in den regel in drie gelijke
deelen, die dan aangewezen worden als spits, hoofdtroep en
achterspits. Tusschen de beide laatsten marcheert de trein, ge
woonlijk bestaande uit veroordeelden, c. q. aangevuld met koelie's.
üok de koelie's loopen op de voor den trein voorgeschreven plaats.
Vaak ziet men het bij een slordig loopenden patr.-comdt wel
anders gebeuren, met gevolg, dat die menschen veel later aan
komen dan vaak wenschelijk is, of dat ze in 't geheel niet aan
komen.
De bovengenoemde indeeling moet gedurende de geheele
excursie gehandhaafd blijven, zulks in verband met regelmatige
aflossing en een vlot verloop van de patr. Iedere afdeeling krijgt
ook gedurende de geheele patrouille haar eigen comdt. Beschikt
de patr.-comdt niet over voldoend kader, dan wijst hij een daar
toe geschikt soldaat aan, niet altijd den oudste van die
afdeeling. Dit laatste ziet men toch heel vaak gebeuren en ik
beschouw dat als gemakzucht van den patr.-comdt, die dan zijn
hoofd er niet over behoeft te breken, wie nu eigenlijk wel de meest
geschikte is. Ook wake men ervoor bij een gemengde brigade niet
altijd een Amboinees, of een Timorees daarvoor aan te wijzen.
Er zijn ook nog wel goede Javanen onder de oudjes buiten.
Ter waardeering van de op de schouders van dien soldaat
gelegde verantwoordelijkheid late men hem gedurende de geheele
patrouille, als zijnde dienstdoend kader, geen schildwachtdiensten
verrichten.
Bovengenoemde afdn moeten op tijd worden afgelost, zulks
natuurlijk geheel ter beoordeeling van den patr.-comdt. Marcheert
hij dwars door het terrein, waar de spits zich kappende een weg
moet banen, dan ongeveer om de drie uur. De spits wordt dan
achterspits en de andere afdn schuiven dan allen een nummer naar
voren op. Marcheert men langs begaanbare wegen en voetpaden,
dan kan de aflossing best na eiken marschdag geschieden. Door
deze regelmatige aflossing wordt tevens bereikt, dat des morgens
bij den afmarsch zonder daartoe bevelen te hebben ontvangen,
iedere afdeeling hare plaats in de kleine marschcolonne weet. De
patr.-comdt heeft dan niets anders te doen dan de magazijnen te
laten vullen en te commandeeren: „Spits madjoe" en de patr. zet
zich dan als van zelf in beweging. Alle afdn zorgen steeds zelve
opgesloten te marcheeren, al zal zoo nu en dan de onderlinge
afstand wel eens variëeren. De spits ten allen tijde met getrokken
en goed scherpe klewang. (Een goed soldaat te velde is ten allen
tijde te herkennen aan een schoon en onderhouden geweer en een
340