349 Daarna komt een voorstel in zake salarisregeling van de N.I.O.V., en ten slotte de rubrieken „Uit Pers en Periodiek" en „Mededeelingen van het Hoofdbestuur" 9. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN, door H. Mil. Spectator Jan. „Kustartillerietaktiek," geeft aan over welke strijdmid delen aanvaller en verdediger bij een landing en het tegengaan ervan beschik ken. Er wordt gewezen op de rookverwekkers, welke de Eng. bezigdenbij hun actie op de Belgische kust. Omtrent het gebruik van gas b. v. door het beschieten met gasgranaten wordt niet gesproken en toch dient men o. i. hierop te rekenen. Verder wordt aangegeven op welke denkbeelden de indirecte richting van het kustgeschut berust. In „Over het vernielen van kleine doelen met granaten" behandelt Schr. de wijze van het bevuren van die doelen om in den kortst mogelijken tijd, of met zoo min mogelijk munitie, resultaat te verkrijgen. In het eerste geval moet men z. v. m stukken laten vuren, in het tweede geval doet men beter slechts een stuk te laten vuren. Wil men een schildbatterij in den kortst mogelijken tijd vernietigen dan moet men op elk stuk een vuurmond zetten. „Iets over de Aanwijzingen bij de opleiding der Inf." bespreekt eenige bepalingen van dit voorschrift, waarmede Schr. het niet eens is. N. z. m. valt het zeer te betreuren, dat bij den aanval de diepte-echeloneering kan worden gebruikt om de voorste groepen op sterkte te houdendit verster ken leidt tot verwarring en verlamming van de leiding. Bovendien wordt hierdoor de voorwaartsche beweging in gevaar gebracht Ook het vermengen van de groepen wordt veroordeeld en het Eng. voorbeeld aangeprezen. De Eng. groep wordt tot het allerlaatste zelfstandig gehouden eerst wanneer de groep minder dan 3 man telt, kan zij bij een andere worden gevoegd. De bepaling, dat de groep zich oordeelkundig opstelt, nadat de vijand is geweken, om weerstand te kunnen bieden tegen mogelijke tegenstooten en ten einde door vuur de vervolging in te kunnen leiden kan mede geen genade in zijn oogen vinden, omdat de drang naar voren daardoor wordt tegengegaan. Verder geeft Schr. aan, dat het mede- stormen van den L. M. verkeerd is te achten hij heeft de ervaring opge daan bij oefeningen, dat de manschappen huiverig waren van een met scherp vurende L. M., die naast hen stormde en daarom zijwaarts uitweken en er voor zorg droegen om voorai niet voorbij den L.M. te komen. Juist waar men niet weet of werkelijk het vuuroverwicht is verkregen, moet z. i. de L.M. in stelling blijven om z. n. onmiddellijk het vuur te kunnen openen, evenwel moet de bediening zorg dragen, dat de mitr. zoo spoedig mogelijk in de genomen stelling wordt opgesteld gereed om het vuur voort te zetten. Verder wordt aangetroffen: „Het vervoer der L.M. waarin de uitslag wordt vermeld van de proeven omtrent de draagwijze dier wapenen. Het wapen kan op den rug rechtstandig, dan wel en bandoulière, worden gedragen. „Hoewel de manschappen een meerder gewicht hebben te dragen, is de voorloopige indruk niet ongunstig. Helper en drager moeten echter na elke rust van last verwisselen (de helper draagt de affuit). Mavors Jan. „inf. en steun door begeleidende art." werpt een strijdvraag van zeer groot belang op. Schr. vestigt de aandacht op de bepalingen van het Alg. Gevechtsvoorschrift, waarin wordt aangegeven, dat iedere gev. groep bij den aanval door een of meer battn zal worden gesteund. Deze battn worden niet onder de bevelen van den I. C. gesteld, haar plaats wordt door den D. A. C. vastgesteld, de l.C. geeft de opdrachten, welke den voorrang hebben boven die door den D. A. C- gegeven. Schr. gaat na welke inzichten thans in het Buitenland worden voorgestaan en komt dan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 55