binnendringen in de stelling. Deze laatste comp. moet ver achter
waarts worden opgesteld om gedekt te kunnen manoeuvreeren en
verdient het aanbeveling haar, vooral op de grenzen van een
Divisie-aanvalsfront, in het nevenvak te plaatsen achter het achterste
Baton, zoodanig dat dit niet gehinderd wordt in ziine bewegingen.
De groote diepte van deopstelling in 3 liniën levert geen
bezwaren op, omdat het gevecht van een Baton door bevelen en
opdrachten aan de Comp.-Comdtn wordt geleid.
Bij bosch- en nachtgevechten en bij mist worden de gevechts
fronten tot op de helft teruggebracht; men heeft dan een sterke
voorste linie noodig om van uit den korten afstand, waarop men
zonder noemenswaardige verliezen is kunnen naderen, zoo krachtig
mogelijk tot den stormaanval over te gaan.
Door de hedendaagsche inrichting van eene stelling (steun
punten in de hoofdweerstandslijn) zal die stelling niet altijd lood
recht staan op de aanvalsrichting; het aanvalsfront zal dienten
gevolge eenigszins van richting kunnen veranderen en daardoor
breeder worden, waardoor de geheele linie ijler wordt, of wel
openingen ontstaan tusschen de aanvallende afdeelingen. Voorts
worden in de comp. en soms zelfs in het Baton de troepen aange
trokken door die steunpunten en ontstaan daardoor ook openingen
in de aanvalslinie.
In dergelijke gevallen moet de aanvoerder beslissen, wat hij te
doen heeft; hij kan: le. de te lang en daardoor te ijl gewor
den voorste linie over de geheele linie versterken; 2e. de achter
gehouden krachten van uit de nevenstrook flankeerend inzetten
tegen de zwakke punten van de stelling; 3e. de openingen door
reserve's doen bezetten.
Het ten aanval oprukken van eene comp. beschrijft Pfeifer als
volgt: Op meerdere K. M.'s afstand') moet reeds eene formatie
worden aangenomen, die geëigend is tegenover het te verwachten
vuur. Men moet den verdediger vóór zijn in het aannemen van
formaties, waarin men de minste verliezen zal lijden. Komt men
binnen het vuurbereik van mitrs, dan kunnen deze den aanvaller
soms dwingen om gedekt te blijven liggen, totdat zij ontdekt en
onder vuur genomen zijn. Om dit oponthoud te voorkomen worden
per sectie 2 verkenners tot 4 a 500 M. vooruitgezonden, die bij het
ontdekken van een mitr. dit onmiddellijk melden aan den sectie-
comdt en zich dekken, zoodat de eigen mitrs het vuur kunnen
openen. Rukt de voorste linie op, dan sluiten de verkenners zich
daarbij aan. Meer dan 2 verkenners per sectie wordt onnoodig
geacht en vergroot de kans op verliezen.
Tegenover Inf. vormt, volgens Pfeifer, de voorste linie der comp.
de tir.-linie, terwijl de volgende afdn met groepen uit de flank
blijven volgen, zoolang zij het vuur nog niet openen.
In onze Indische terreinen behoeft die afstand o. i. niet zoo groot genomen
te worden.
301