hangend in een leeren draagband over den schouder, of liggend, de monding gesteund door een lichten tweepoot, die middels draaibaren ring aan den loop bevestigd is. De werking berust op hetzelfde beginsel, zooals wij dat kennen van de Hotchkiss- en Lewis-mitrs, in volmaakter vorm. Kuim 1 d. M. voor het uiteinde der loop (fig. 1) bevindt zich eene opening, correspondeerend met een kanaal K, dat in de zich onder den loop bevindende cylinder A uitmondt. Heeft een kogel voornoemde opening gepasseerd, dan ontwijken de gassen door K naar A en oefenen druk uit op den zuiger B en de stang C, die daardoor achterwaarts bewogen wordt. Deze stang- C, heeft aan het einde den vorm van een slede, welke in de slotkast op richels glijdt en waarop het slot rust, (zie fig. 2). De loop is bij het afgaan van het schot op soliede wijze gegren deld. Het slot n. 1., dat uit slechts enkele eenvoudige en soliede onderdeelen bestaat, heeft den vorm van een kniegewricht. Bij gesloten loop is dit gevouwen en bevindt zich de „knie" van den grendel E in de overeenkomstige ligplaats in de dekplaat, waar door de afsluiter D niet achteruit geworpen kan worden. De grendel E is door een as draaibaar verbonden aan het scharnierstuk F terwijl een 2e as F met den slaghamer O en de slede C verbindt, zoodanig dat F draaibaar is in G. Even voor dat de kogel den loop verlaat beginnen de gassen op den zuiger te werken; de slede C beweegt zich achteruit en nood zaakt waar het slot nog gegrendeld is en D en E niet achteruit kunnen het scharnierstuk F tot wentelen. Dit heeft eene daling van E tengevolge, waardoor de loop ontgrendeld wordt. Inmiddels heeft dekogel den loop nu verlaten. D en E bewegen zich thans ook mede achteruit, aanvankelijk echter met kleinere snelheid dan C waardoor de loop langzaam wordt geopend en de huls progressief wordt losgemaakt en uitgetrokken, hetgeen afscheuren der hulzen voorkomt. Eerst wanneer D en E in één lijn liggen, bewegen zij zich met dezelfde snelheid als de slede. Bij de benedenwaartsche richting van den grendel E drukt deze op den nok a van de slagpin en wordt de laatste daardoor binnen den afsluiter gebracht. Het terugloopende samenstel spant met behulp van het stangetje L de sluitveer en wordt in zijn achtersten stand gehouden door de eenvoudige trekkerinrichting H, een hefboom, waarvan de nok in de uitsnijding J onder aan de slede grijpt. Een druk op den trekker of wel bij snelvuur, nadat de terugloop is uitgeput en het geheele samenstel van slede en slot vliegt onder de werking van de samengespannen sluitveer naar voren. De afsluiter neemt een patroon mee en brengt die in den loop, welke nu gesloten is. Het scharnierstuk F, dat de neiging bezit terug te kantelen, zal dit doen, zoodra de grendel E onder de ligplaats in de dekplaat 388

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 30