aanvalsinstrument maakt. Tevens blijke hieruit, dat de nog meer malen gehoorde mecning als zou men den gew.-mitr. tijdelijk aan een g.-m.-groep kunnen ontnemen, teneinde hiervan weder een gew.-groep te maken onjuist is. De ge w.-m i t r. vormt met hare groep een ondeelbaar organisch ge heel. Dit neemt evenwel niet weg, dat, bij onbruikbaar worden van den g. m., de gr. hare overige wapens zoo nuttig mogelijk moet gebruiken en daartoe de in haar schuilende stootkracht productief maken. Zij zal dan het karakter eener minder doelmatig bewapende gew.-groep aannemen. Ter verkrijging van een helder inzicht in het aanvallend gevecht der inf., is het wenschelijk, dit in enkele, in elkaar overgaande p h a s e s te ontleden, waarbij wij achtereenvolgens zien optreden: I. DE NADERING. II. DE DOORVOERING. III. DE BESLISSING. Deze nomenclatuur, ontleend aan de Ned. „Aanwijzingen" en tevens overeenkomende met die uit Culmann's werk, is n. m. m. eenvoudig en toch geschikt ons het moderne gevecht voor oogen te brengen. Culmann handhaaft evenwel de vroegere benaming „aanval" en „stormaanval", wat m. i. het nadeel heeft, dat hieraan zoo licht de oude, ingewortelde voorstellingen verbonden worden. Een nieuwe naamgeving helpt ons bij het aanvaarden der gewijzigde begrippen. 1. DE NADERING. Deze phase vangt aan op het oogenblik, dat de inf. zich, uit voorzorg tegen het vijandelijk art.-vuur, vanuit de compacte marschvormen ontplooit en geschiedt onder dekking der art. Teneinde dit wapen gelegenheid te geven zich op te stellen, wordt de nadering gewoonlijk door een gereedstelling in geleid, dan wel onderbroken, welke tevens dient voor de ordening der inf. verbanden. De nadering eindigt, zoodra de voorwaartsche beweging behoefte gevoelt aan de ondersteuning der inf.-vuurwapenen, welker gebruik andere vormen noodzakelijk maakt. Het doel der nadering is, de inf. zoo onbemerkt en ongeschokt mogelijk te brengen op de afstanden, waarop zij in staat is met eigen middelen het gevecht door te voeren. Alle naderingsvormen moeten dus de vrucht zijn van het pogen, deze beide doeleinden zoo volkomen mogelijk te verwezelijken en bovendien een snelle ontwikkeling tot de gevechts- vormen waarborgen. Wil eerstgenoemd doeleinde verwezenlijkt worden, dan moet gestreefd worden naar onzichtbaarheid, zoowel voor aard- als voor luchtwaarnemers. De middelen hiertoe zijn: A. Tegen aardwaarnemers (cav.; wielr.; off.-patr's; art. verk.): het gebruikmaken van het terrein alshorizontaa 1-masker, wat hier, als algemeen bekend, niet nader behoeft te worden besproken. Zie b. v. „Wet. Jaarb." (Ind.) 1921, blz. 243. Ook ik zelf maakte mij op blz. 42 „I. M. TOct. 1922 aan deze fout schuldig. 397

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 39