mach.-geweer te bevinden, dan ziet hij hiervan af, ook al is bij
den vijand een vuurpauze ingetreden. Hij tracht dan de tegenpartij
in hare dekking te drukken, om zoodoende het voorwaarts gaan
van een nevengroep mogelijk te maken. Hierdoor ontstaat een
ïratuurlijke samenwerking tusschen de ge w.-
m i t r.-g roepen, welke iedere voorafgaande reglementeering
overbodig maakt. Geheel ongewenscht lijkt het mij dan ook, om
te bepalen of de gew.-mitrs bij den aanval „kruisvuur", dan wel
vuur rechtuit moeten geven; dergelijke voorschriften kunnen niet
anders dan een keurslijf zijn, dat een vrije ontplooiing der vuur
kracht belemmert en bij de eerste gelegenheid wordt afgeschud.
De samenwerking tusschen de g.-m.-groepen moet evenwel in
vredestijd tot in alle bijzonderheden zijn beoefend en in het regle
ment tot plicht worden gemaakt, want „on ne fait passa
ble ment, a la guerre, que ce qu'on a coutume de
faire t r s b i e n en temps de p a i x" Op het oogenblik,
dat de verkenners 's vijands nabijheid melden, of dat 'het eerste
vuur verrassend wordt ontvangen, zwermen de niet door vuur
overvallen groepen van het voorste échelon in gevechtsfor
matie uiteen. Deze gevechtsformatie bestaat
niet meer uit eene regelmatige tirailleurlinie,
doch wordt, zij het op zeer onregelmatige wijze,
uit den colonne vorm afgeleid. De eenige regels welke
voor haar gelden zijn de volgende:
le. Iedere man moet zich zoodanig opstellen, dat hij zijne oogen-
blikkelijke taak op de beste wijze kan uitvoeren. De gr.-comdt be
vindt zich dus uitwaarts van den g.-rn., waarvan hij het vuur leidt;
de schutter achter- en zijn helper bij dit wapen; de verkenners v. z.
v. n. op de vleugels der gr., ter waarneming van nieuw opduikende
doelen en handelingen der nevengroepen; de res. bediening en
de mun. dragers volgen onder commando van den res.-gr.-comdt
een eind achterwaarts, onder zorgvuldige gebruikmaking van het
terrein. (Zie fig. 7).
2e. De gr.-comdt met den g.-m. vormen de kern der groep; de
overige elementen moeten hiermede steeds het verband bewaren
en regelen het tempo hunner voorwaartsbeweging naar dat van den
gr.-comdt.
3e. De minimum tusschenruimte en afstand bedraagt 5 6 pas;
dichter aan- en opsluiten mag slechts tijdelijk geschieden achter
eene goede dekking. Deze bepaling beperkt ongetwijfeld de bewe
gingsvrijheid, zij is evenwel m. i. dringend noodzakelijk, teneinde
de algemeen menschelijke drang naar samenscholing in de ure des
gevaars, tegen te gaan. Vergeten wij bovendien niet, dat een
nieuw voorschrift de baanbreker der moderne beginselen moet
zijn en deze tot gemeen goed maken, ook bij hen die nimmer een
tactisch studiewerk ter hand nemen. Is dit eenmaal gebeurd, dan
Rebourseau „Les liaisons dans 1'Art.", 1920 :blz. 14.
404