Het rapport van de commissie, alsmede een rapport van den bekenden G. G. van Algiers Jonnart dd. 1231908 aan Clémen- ceau werden geheim gehouden. Toch is er veel van uitgelekt, men vindt het bijna in extenso in Sèbe, pag. 35. Kortheidshalve zij hier alleen vermeld, dat de commissie zich voor de invoering van dienstplicht verklaarde; wijders, dat geen der inl. door de com missie gehoord, om politieke rechten gevraagd had in ruil voor den dienstplicht. Wèl hadden velen aangedrongen op een ver zachting der inl. wetgeving, unificatie der belastingen, opheffing van de repressieve rechtsspraak en het passenstelsel, alsmede een grooter aantal staatsbetrekkingen voor oudgedienden. De commis sie stelde voor daaraan tegemoet te komen. Interessant is ook het rapport Jonnart, dat de invoering une question d'opportunité noemt en als voorwaarden stelt, dat zij niet tot gevolg zal hebben een collectieve naturalisatie en toekenning van politieke rechten, waartoe de inl. niet zijn voorbereid, zoomin als de opheffing van hun bijzonderen staat (statut spécial), wat de grootste ontevredenheid zou verwekken. Voor de uitvoering stelt Jonnart als eischen: 1°. zoo ruim mogelijk bij de huisvesting, legering en voeding rekening houden met de moslimsche voorschriften en practijken. 2°. aanvankelijk slechts een zeer beperkt contingent onder de wapenen te roepen, opdat de inl. langzaam aan gewennen aan het nieuwe regime; 3°. plaatsvervanging toe te staan en te voorzien in gevallen van dispensatie en vrijstelling, om wanneer de omstandigheden zulks eischen de hardheid van den maatregel te kunnen verzachten; 4". de dienstplichtigen, behalve in gevallen van zwakte of on voldoende lich. ontwikkeling, op hun 18de jaar op te roepen, om het aantal gehuwden zoo veel mogelijk te beperken. Clémenceau beantwoordde Jonnart bij schr. van 237'08 en kondigde daarin aan, dat bij decreet van 177'08 zou worden overgegaan tot de inschrijving van alle inl., die op 11'09 den 18-jarigen leeftijd zouden bereikt hebben. Aldus geschiedde in den winter van 1908 '09. Een hevige beroering was het gevolg, zelfs kwam het, bepaal delijk in Rovigo en Trizei, tot feitelijkheden. De verontruste inl. boden eenigen weerstand; een aantal verliet Algiers om zich in Turkye en Syrië te vestigen 2). Ten slotte moest een officieuse nota in de Depêche algérienne van 149'08 geruststellend ver klaren, dat de Regeering tot nog toe tot geen vast besluit gekomen was omtrent de invoering van den dienstplicht voor inl. en de 362 In extenso by Sèbe, pag. 39. 2). In den Herfst van 1910 had een exodus plaats in het dep. Constantine en in October 1911 verlieten meer dan 1200 inl. waaronder vele nota belen, de stad Tlemcen (dep. OranJ tegen spotprijzen hunne goederen verkoopend. (Echo d'Oran, 14-10-11 e. v.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 4