De nu voorgestelde vlootplannen geven iets, dat niet voor de
gedachte taak berekend zal zijn, dus legge men die op aan een
luchtmacht, die daartoe wèl in staat is. Mocht het dan blijken, dat
eenig onderdeel van de nu aan de Marine gestelde taak alleen te
water is uit te voeren, dan blijft zulks de uitsluitende taak der
Marine, die echter als hoofdtaak krijgt: het steunen van de lucht
macht.
Hetgeen Schr. tenslotte tegen de kostenberekening inbrengt,
geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen: In de Vloot-
Commissie had geen deskundige op luchtvaartgebied als lid zitting,
hetgeen m. i. een fout is. De cijfers in de kosten-berekening van
de vlootwet zijn verkregen uit onderhandsche inlichtingen en
hooger, dan die welke in Indië geraadpleegde personen hebben
aangegeven. De door den Heer Vreeburg genoemde bedragen zijn
grootendeels overgenomen uit de begrooting voor den bouw van
het vliegveld Andir (waarmee men thans bezig is)
7. NASCHRIFT OP 6, door Kapt. Luitenant t|zee C. C. Kayser.
Gaarne maak ik gebruik van de mij geboden gelegenheid om
nog eenige opmerkingen te geven naar aanleiding van bovenstaand
schrijven van den heer B.
Waar de heer B. in zijn eerste betoog (No. 4 van dit Tijdschrift)
aan zijn defensieplannen de m. i. fundementeele overwegingen ten
grondslag legde, dat een luchtvloot alleen, mits goed uitgerust,
meer kracht in zich heeft, dan de vloot der Interdepartementale
Commissie en minder kost (blz. 278 sub 2 en 3), terwijl in zijn
kostenberekeningen ook nergens gerekend wordt op strijdmiddelen
onder- of op het-water, waarmede zijne luchtvloot zou moeten
samenwerken, zullen wel vele lezers met mij begrepen hebben,
dat ZWEG. in zijn defensie plannen aan de strijdmiddelen onder
en op het-water geen rol had toegedacht en dat hij daarbij de
Marine geheel had uitgeschakeld.
Met veel genoegen verneem ik thans, dat dit zijn bedoeling
absoluut niet was, dat de Marine gedacht wordt: „als de rug
gesteun van een luchtmacht" en dat de heer B. de stelling onder
schrijft, dat „eene afdoende, binnen de perken onzer geldmiddelen
blijvende defensie" behoort te berusten op de samenwerking
tusschen de strijdmiddelen onder water, op het water en in de
lucht, zij het dan ook dat hij „in de lucht" voorop wil stellen, in
plaats van „onder water" zooals de Interdepartementale Commissie
deed.
Den 3en Aug. 1922 verklaarde de eerste minister in het Eng. Lager
huis, dat een verdedigende luchtmacht van 500 toestellen ongeveer
2 millioen 's jaars zou kosten.
461