Dr. C. Snouck Hurgronje zegt in zijn bekende werk „Nederland en de Islam": „De voor het tot stand komen eener eenheid tusschen het Oostelijk en het Westelijk deel van het Rijk der Nederlanden zoo uiterst gunstige beweging in de Inlandsche wereld, welke thans in gang is, wijst ondubbelzinnig op de practische mogelijkheid der verwezenlijking eener schoone politieke en nationale gedachte, namelijk die der wording van een Nederlandschen staat, bestaande uit twee geographisch ver uiteenliggende, maar geestelijk innig verbonden deelen, het eene in Noordwest Europa, het andere in Zuidoost Azië. Dit is geen utopistisch ideaal, maar een doel waar van Regeering en volk van Nederland het zich duurzaam zouden verwijten, het niet bijtijds in het oog gevat te hebben, wanneer zij de thans zich opdringende gelegenheid om het na te streven onge bruikt lieten voorbijgaan. Hier nu geldt in volle kracht het woord van Goethe: „Was du ererbt von deinen Vatern hast, Erwirb es, urn es zu besitzen". Onze erfenis, die hier bedoeld wordt, dat waren schoone en rijke wingewesten; de staatkundige band, die ze met ons verbonden hield was overheersching. Wil de eenheid tegen de stormen van den tijd bestand blijken, dan moet nu de materieele inlijving door de geestelijke gevolgd wor den". Generaal C. J. Snijders sprak eenige jaren geleden in gelijken zin als volgt: „Ik zie voor het oog mijner verbeelding den machti gen Groot-Nederlandschen Statenbond, met zijn vijf en veertig millioen zielen. Nederland en Nederlandsch-Indië, beiden zelfstan dig en zelfbestuurd in eigen inwendige aangelegenheden, doch onder de souvereiniteit van het Oranjehuis nauw vereenigd en verbonden in zaken van buitenlandsche en economische politiek; verbonden ook door eene eeuwenoude saamhoorigheid en eene daaruit gegroeide innige belangengemeenschap; machtig door rijkdom en welvaart, door den invloed van zijn geest en cultuur; geëerd en geëerbiedigd om de uitkomst van zijn imposanten beschavingsarbeid, om zijn wijsheid en vrijzinnigheid zijner instel lingen en beginselen". Bij een latere gelegenheid den aan inlanders op te leggen dienst plicht behandelende zeide dezelfde spreker: „Maar het opleggen van den dienstplicht aan een volk kan .alleen gewettigd worden door den innerlijken aandrang van het volk zelf, voortspruitende uit de zorg voor eigen nationale en maatschappelijke belangen. Zoover zijn wij in Indië nog lang niet Het besef van nationale eenheid met Nederland, zoo het al bestaat, treedt weinig of niet in het licht". Het is ook inderdaad nog niet meer dan een kiem, die evenwel groeikrachtig kan zijn. Wanneer al de noodzakelijkheid van de aankweeking der natio naliteitsgedachte wordt vooropgesteld als een moreel axioma en de mogelijkheid daartoe wordt aangenomen, toch mag daaruit niet 466

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 36