worden afgeleid, dat binnen enkele decennia het doel bereikt kan
worden.
„De oude grondslag van het rassencriterium is bij de wijziging,
die artikel 109 van het „Reglement op het beleid der Regeering
van Nederlandsch-Indië" door de wet van 31 December 1906 (in
1919 in werking getreden) onderging, verlaten. De thans bestaan
de drieledige indeeling der bevolking Europeanen, Inlanders en
Vreemde Oosterlingen berust op een door den wetgever gehul
digde opvatting omtrent verschil in rechtsbehoeften" zegt Prof.
Carpentier Alting.
Die oude grondslag van het rassencriterium moet nu echter ook
nog uit de samenleving verdwijnen. Daarvoor moet onder
linge kennis en waardeering in de plaats komen en de bij iedere
groep der bevolking te vinden karakterfouten en tekortkomingen
zullen de betrokkenen zelf moeten willen zien en verbeteren. De
eenheidsgedachte is noodzakelijk voor de toekomst, maar kan
alleen uit liefde tot land en volk geboren worden. En liefde
althans de hier bedoelde moet groeien; zij ontstaat niet op
gezag volgens bepaalde regelen en is geen mobilisatieproces. Doch
al was dit anders, al zou langs kunstmatigen weg veel van het
verlangde te bereiken zijn, dan zou onvoldoende aanpassingsver
mogen van de betrokkenen daaraan toch zoo groote nadeelen doen
kleven, dat de natuurlijke, hoewel langere, weg verre de voorkeur
verdient.
In geval van isolatie van Java zal de samenleving op dit eiland
zeer heftige schokken te verduren krijgen. Evenals in Europa in
Augustus 1914 zullen toestanden worden geschapen, welke „niet
re voorzien zijn en waarin toch, zonder dralen, zoo goed mogelijk
voorzien moet worden Ook hier zal men komen te staan: „voor
een plotseling te voorschijn getreden grooten onbekende, wiens
karakter men als het ware van dag tot dag heeft te bespieden,
wiens eigenaardigheden van dag tot dag blijken te veranderen, of
verkeerd te zijn ingezien en wiens gedragingen een ongekend
gevaar opleveren, als men er niet in slaagt, zich van zijn wezen
en zijn doen en laten een zoo goed mogelijk beeld te vormen en
naar dat beeld zijn maatregelen van tegenweer tegen den indringer
te nemen en door te voeren Ook voor hier geldt, en wellicht
in nog sterker mate dan voor Europa, dat „de toestanden zich
zullen ontwikkelen zonder zich te storen aan hetgeen vanuit de
studeercel of vanuit het practische leven voorspeld is geworden
Dit bevestigt evenwel, dat er naar gestreefd moet worden de
eenheid der bevolking zoo sterk mogelijk te maken. Niet omdat
daardoor de zekerheid zou ontstaan, dat ernstige gevaren
overwonnen zullen worden. Maar omdat het de eenige weg is, die
in dit opzicht het koesteren van hoop rechtvaardigt.
Mr. M. W. F. Treub. Oorlogstijd.
467