een dieper doordringen te verlokken, waardoor zij een lange bloot gestelde flank zouden krijgen. Dit laatste werd juist beoogd om den bedoelden tegenaanval met het 6de en het 10de Leger van uit de streek bij Villers-Cotterets gunstige kansen op succes te verschaffen. Daartoe moesten de teruggetrokken troepen ook eerst aan de Marne krachtig stand houden. Achtereenvolgens zien we dus gedurende den oorlog 1914 1918 de volgende denkbeelden de verdediging beheerschen: 1. Opgeven van de voorste linie als hoofdgevechtslinie; ver mindering van de bezetting ervan, die alleen dient om de nadering te bemoeilijken en bij gelukte doorbreking het verder door dringen. Aan flankeerend vuur wordt meer aandacht geschonken. 2. Het zwaartepunt der verdediging ligt in de tegenstooten, die onmiddellijk na de doorbreking moeten plaats vinden, om den aanvaller te treffen, terwijl hij zich nog in wanorde bevindt. Ook kleine afdn hebben succes, waarom de ondersteuningstroepen in kleine afdn worden gesplitst. Hun taak is den vijand op te houden, terwijl de vakreserves in het gevecht ingrijpen door een krachtigen tegenstoot om den indringer geheel terug te werpen. Ook deze tegenstoot moet onmiddellijk volgen om nog partij te kunnen trekken van de door de actie der ondersteuningstroepen verhoogde verwarring. Kan deze tegenstoot niet onmiddellijk volgen, dan kan hij eerst na deugdelijke art.-voorbereiding plaats vinden. Bouw van een 2de stelling achter de 1ste om bij een ev. gelukte doorbreking den aanvaller te beletten zich zijwaarts uit te breiden en de successen te vergrooten. Langzamerhand wordt de afstand tusschen de stellingen vergroot, zoodat de 2de niet tegelijk met de 1ste door het vijandelijk art.-vuur kan worden vernield. 2. Versterking der verdediging door krachtige verdediging van het terrein achter de voorste linie door het maken van mitr.- en batt.-nesten, die met de ondersteuningstroepen de actie der reserves moeten vergemakkelijken. De onderst.-troepen werken als regel door vuur; tegenstooten worden verricht door grootere afdn (vakres.). Toekenning van de hoogste waarde aan het flankvuur. 3. Zone-verdediging. De tegenstooten dienen niet om de vroe gere linie te herstellen, doch zijn een middel om den vijand te vernietigen. Daarom z. n. opgeven der 1ste linie, wanneer het bombardement begon. Sterke reserves voor den tegenstoot (tegen aanval). 4. Vóórverdediging om den aanvaller groote moeilijkheden te bezorgen. 5. Opgeven van het terrein tot de grens van het spervuur, om daarna door tegenaanvallen den aanvaller, die dan den steun van een krachtig art.-vuur miste, te verslaan. Opgeven van het in richten van een 2de stelling. Het spreekt van zelf, dat deze laatste wijze van verdediging 514

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 16