De voorposten bestaan als regel uit een „échelon de surveil lance" en een „échelon de combat". Het eerste bestaat uit kleine posten, die den vijand moeten waarnemen; zij hebben als regel tot taak zich niet te laten insluiten en op het volgende échelon terug te trekken. Het andere is over steunpunten verdeeld, om daar z. n. tot het uiterste stand te houden. In verband daarmede kan dit échelon vrij sterk zijn. Moet het slechts beperkten weer stand bieden, dan wordt het bij voorkeur over een groot aantal punten verdeeld, elk bezet door of sectiën met of zonder mitrs, of wel mitr.-nesten. Moeten zij echter tot het uiterste stand houden, dan zijn de steunpunten door sterkere afdn bezet, die elkaar door kruisvuur moeten kunnen steunen. Ingeval geen échelon de combat is aangewezen worden de waarnemingsposten verder vooruit geschoven. De hoofdweerstandslijn moet met alle kracht worden verdedigd. Het spreekt van zelf, dat geen vaste regels kunnen worden gegeven, hoe dat zal geschieden. In het eene geval zal men in de eerste plaats een vuurverdediging voeren, zooals in den bewegingsoorlog. In een ander geval zal men gelegenheid hebben gehad gedurende de nadering van den aanvaller hem onder krachtig vuur te nemen, zoodat onmiddellijk met de in de stelling gereed gehouden troepen tot den tegenaanval kan worden overgegaan, zooals de D. Eingreif- divn vaak konden doen en zooals ook bij het 4e Leger bij Reims de verdediging werd gevoerd. Dit hangt af van de wederzijdsche krachtsverhoudingen en van de omstandigheid, of het terrein een grooten tegenaanval van uit de hoofdlinie begunstigt. Deze laatste dient dan alleen als uitgangspunt voor dien tegenval. Het Fr. regl. houdt alleen rekening met het geval, dat men ook In de hoofdstelling gedwongen is tot een defensief. De hoofdlinie moet zoover van de vijandelijke opstelling zijn verwijderd, dat zij buiten het bereik der loopgraven-art. is en zoo eenigszins mogelijk ook buiten het bereik van de hoofdmacht der vijand, art. Die afstand kan 8 K. M. bedragen (382). Over het algemeen houdt het Fr. reglement meer rekening met den inzet van vijandelijke troepen, waarbij veel art. Maar ook, wanneer de aanvaller niet over een sterke art. beschikt, geldt het voren staande. De vóórverdediging heeft daardoor meer succes; de aanvaller komt meer gedesorganiseerd en met meer verliezen voor de hoofdstelling. De kansen op een succesvolle verdediging er van, dan wel op een goeden uitslag van den daaruit ingezetten tegenaanval, worden er door verhoogd. Het spreekt vanzelf, dat, wanneer vernielingsvuur is te ver wachten, de steunpunten voor de elementen der vóórverdedigin'g zóó versterkt moeten zijn, dat de aanvaller gedwongen is, de hoofdmacht zijner art. in werking te brengen. Anders toch zou het niet mogelijk zijn de hoofdweerstandslijn buiten het bereik van het vernielingsvuur van den aanvaller te houden. 516

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 18