verdedigingslinie, er twee of drie, op eenigen afstand van elkaar, aan te leggen. Hierin zocht men een waarborg tot het beperken van het succes van den vijand na de vaak niet te keeren verovering van de voorste linie. Deze verovering was altijd te verwachten, wanneer de vijand een overmacht op het aan te vallen gedeelte kon concentreeren. Voorts werd bepaald, dat de voorste linie slechts zwak bezet zou worden, om verliezen door vijandelijk art.-vuur te vermijden. Wèl echter hield men vast aan het beginsel om de voorste lijn tot het uiterste te verdedigen. De verdediging der stelling zou echter voornamelijk moeten geschieden door de tijdig opgerukte ondersteuningstroepen en reserves, die uit hunne afwachtingsdek- kingen uitbraken, zoodra het vuur op de voorste linie werd ver plaatst. Konden zij in tijds deze bereiken, dan werd de aanvaller door vuur afgeslagen; anders moest hij door een onmiddellijken tegenstoot worden teruggeworpen. De tegenstand van de bezetting der voorste linie moest dien troepen den noodigen tijd verschaffen om hun taak te vervullen. Deze wijzigingen in de verdedigingstactiek waren het gevolg van het feit, dat tegenover het aan te vallen gedeelte van de verdedi gingslinie een overmacht van art. werd verzameld, waardoor de aanvaller in staat was de loopgraven van dat gedeelte zoodanig te bombardeeren, dat zij onhoudbaar waren en de bezetting ervan groote verliezen leed. Daarbij kwam, dat beide partijen gewoonlijk op zeer korte afstanden (100 200 M.) van elkaar verwijderd lagen, zoodat de aanvaller slechts een kleine terreinstrook had te overschrijden om in de loopgravenlinie te kunnen doordringen. Van het geleidelijk opvoeren van de vuurkracht van den verdediger kon dus niets komen, terwijl het zonder groote verliezen onmogelijk was de voorste linie voortdurend sterk te bezetten. Logisch was daarom de oplossing de kracht van de verdediging niet meer te zoeken in de vuurkracht der voorste linie, maar in de actie der meer achterwaarts in de hand gehouden troepen. Konden deze niet tijdig voor het binnendringen van den aanvaller de voorste loopgraven hebben bezet, om door vuur hem af te wijzen, dan verrichtten de oprukkende ondersteuningstroepen en reserves een tegenstoot, die, wanneer dat oprukken tijdig plaats vond, den aanvaller bij, of kort na, het binnendringen in de voorste loop graven trof, d. w. z. op het voor hem gevaarlijkste oogenblik, dat hij nog in verwarring was en zich nog niet had kunnen ordenen. Op het onmiddellijk volgen van den tegenstoot werd de nadruk gelegd. Ook kleine afdn konden dan groot succes hebben. Daar het bombardement zich aanvankelijk slechts over geringe diepte uitstrekte, n. 1. over de hindernissen en de voorste loop- graaflijn, konden de ondersteuningstroepen op geringen afstand achter die loopgraven in afwachtingsdekkingen worden opgesteld. Aangezien de grootere afdn natuurlijk veel tijd noodig hadden 500

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 2