Ingeval van isolatie verdient het aanbeveling dat de Regeering een officieele berichtendienst in het leven roept in bepaalde omstandigheden zoo noodig gedeeltelijk ondergebracht bij den Generalen Staf. Maar daarnevens moeten bladen en persbureau's alle medewerking ontvangen, teneinde door het zenden van eigen correspondenten omtrent bepaalde toestanden, of gebeurtenissen, het publiek te kunnen inlichten op de wijze, die dat publiek kent en waaraan het zijn vertrouwen heeft geschonken. De vrees, dat hieruit een te vroegtijdig of een ongewenscht bekend worden van plannen of feiten zou kunnen voortvloeien is theoretisch niet geheel ongegrond, maar behoeft, juist wanneer er steeds ook van de zijde der Regeering naar samenwerking gestreefd is, practisch gesproken niet gekoesterd te worden, zooals Lt. Gen. F. de Bas betoogde in zijn artikel over „Oorlogs-correspondenten" in de „Militaire Spec tator" van Juni 1922; tegenover dat betrekkelijke, nagenoeg denk beeldige gevaar stelt dezelfde schrijver als voordeel: „De hulp middelen van de pers zijn de laatste vijftig jaar door de spoorwegen, de telegrafische en telefonische gemeenschap, de fotografie, de luchtvaart, laatstelijk door de film-opnamen, uitgebreid en verbe terd, zoodat ze haar voelhorens in alle richtingen en naar alle werelddeelen kan uitsteken. Al meer en meer bleek (tijdens den oorlog) de invloed van snelle berichten van het oorlogstooneel op de beurs. De algemeene welvaart, de bloei van handel en nijverheid hangen in oorlogstijd nauw samen met de meerdere of mindere waarde der berichten; d. i. van de bekwaamheid, den moed en de geestkracht der oorlogscorrespondenten". Voor zoover het Regeeringsinstellingen betreft, dienen de ge noemde hulpmiddelen den meest mogelijken daadwerkelijken steun te verleenen en daarop berekend te zijn. De op de Buitenbezittingen gevestigde draadlooze stations behooren b. v. op zoo- danigen afstand van de kust te liggen dat zij niet in het voor bijgaan van uit zee plat zijn te schieten. „Het verkeerswezen als belangrijke factor voor de economische weerbaarmaking van Indië", zooals de heer G. J. C. A. Pop zich uitdrukte in een belangrijk artikel in „Ons Leger" van Nov. 1921, vraagt behandeling in vollen omvang; het is, ook nog in ander dan economisch opzicht, een hoogst belangrijke factor. Wellicht is aan de taak der Permanente Militaire Spoorweg-Commissie uitbreiding te geven op een wijze, welke hierin voorziet. De oprichting van een centraal bureau voor het Verkeerswezen zou, ook gezien vanuit het in dit hoofdstuk aan de orde zijnde gezichtspunt, overweging verdienen. De gezindheid der bevolking en de daarop inwerkende geeste lijke stroomingen kunnen wel niet van een centraal punt uit worden geregeld, maar zij kunnen van daaruit wel worden gecon troleerd en tot op zekere hoogte in de gewenschte beddingen worden geleid. 535

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 37