Regeering de overweging zijn, of het eene of het andere zal moeten worden verklaard". Voorts zou een proclamatie niet mogen ontbreken gesteld in den geest van den gemeenschappelijken brief dien de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog dd. 11 Augustus 1914 zonden aan de Commissarissen der Koningin in Nederland, met uitnoodi- ging dien brief door bemiddeling der Burgemeesters ter kennis der bevolking te brengen. Handelende over de onzijdigheid van het land worden daarin o. m. de volgende zinsneden aangetroffen, waarvan de kennis ingeval van isolatie van Java der bevolking van nut kan zijn: „In de eerste plaats zij er dan op gewezen, dat het keeren van vreemde troepen uitsluitend de taak is van de militaire macht. Wordt die taak aan haar overgelaten, dan is de vijand verplicht de eer, de familierechten, het leven en den privaat-eigen dom der bewoners te eerbiedigen. Door de ingezetenen, niet tot de militaire macht behoorende, hoe groot en hoe billijk ook hunne verontwaardiging moge zijn, mag geen enkele daad van geweld of tegenweer worden verricht. Deden zij dit wel, dan zouden zij niet alleen zichzelf, maar ook familie, vrienden en landgenooten blootstellen aan maatregelen van weder vergelding. De voordeelen, welke de burger door een eigen gerech tigd optreden zou meenen te kunnen bereiken, zinken in het niet tegenover de schade en het leed, dat hij zich en anderen daarmede berokkent. Elke uiting van wraak lokt onvermijdelijk geduchte weerwraak uit. Zucht tot zelfbehoud zal den indringer dwingen tot het verspreiden van schrik onder de bevolking, wanneer deze zich niet geheel onzijdig weet te houden. Wanneer daarentegen de bevolking met kalmte en waardigheid een eventueele bezetting ondergaat, dan behoeft men voor veilig heid van persoon en goed niet beducht te zijn. Het volkenrecht, dat door het leger van elke beschaafde natie wordt geëerbiedigd, ver biedt moord, plundering of roof. De indringer, die vreemd gebied bezet, is verplicht alle maatregelen te nemen, die kunnen strekken om de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren, zooveel mogelijk onder eerbiediging van de in het bezette land geldende wetten. Onze bestuursorganen behooren daarbij in het belang der bevol king hun medewerking te verleenen door, wanneer hun dit niet bepaald onmogelijk wordt gemaakt, hun post te blijven bekleeden en den goeden gang van zaken te blijven bevorderen. Zij behooren zich in verbinding te stellen met de vreemde militaire autoriteit, teneinde als tusschenpersoon tusschen haar en de bevolking op te treden. Op hen ook rust de plicht een krachtig protest te doen hooren, wanneer de bij internationale tractaten gewaarborgde, of "op de volkenrechtelijke gebruiken steunende, rechten der bevolking worden aangerand. Het doel van vorenstaande mededeeling is geenszins om eenige 1538

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 40