peil der onderofficieren te verhoogen. Het „kadervraagstuk" is voor het Indische leger een van de moeilijkste vraagstukken. Door de huidige abnormale omstandigheden is men allicht geneigd de moeilijke jaren 1916—'17 e. v., toen het tekort onrust barend was en allerwege op verhooging van het peil werd aange drongen, te vergeten. Men zal toch niet beweren, dat het vraagstuk is opgelost, dat de thans bestaande overvloed van kader toe geschreven moet worden aan de gunstige bestaansvoorwaarden van den sergeant? Men mag toch niet concludeeren, dat er gerust wat af kan, b. v. door de vooruitzichten te verminderen? Wil men het gehalte van ons kader op peil houden (brengen), dan mag men niet een toestand scheppen, waarbij de hoogst bereikbare rang als norm, die van sergeant is. Voor elk goed onderlegd en goed zijn plicht vervullend sergeant moet uitzicht bestaan een hoogeren rang te behalen. Niet alleen hooger tracte- ment verhoogt hen in aanzien tegenover de buitenwereld. In 1916 berekende ik M, dat bij de Inf. volgens de toen geldende formatie, aanwezig waren: 100 onderluitenants; 102 instructeurs (s. m. of adj. o. o.); 200 administrateurs (s. m. of adj. o. o.); 1391 sergeanten en fouriers. Alzoo op 1400 sergeanten, 400 O. On. van hoogeren rang; dus een promotie-kans van 1 3,5. Die verhouding achtte ik en velen met mij te ongunstig. Schaft men nu de instructeurs en t.-g. t. de onderluitenants af, dan zou die verhouding worden 200 1400 1 7. Me dunkt, kan dit zeer zeker niet meer genoemd worden eene billijke promotie kans. In werkelijkheid echter is thans de toestand veel ongunstiger dan ik hem schilderde. De cijfers dateeren toch van 1916 en sinds dien kunnen ook ;,niet-Eur. onderoffn" naar hoogere rangen dingen. Het aantal concurrenten neemt met den dag toe (kan althans toenemen). Naar aanleiding van den laatsten zin van het artikel nog het volgende: Schr. zegt: „Ook de bezuiniging, hierdoor verkregen, zal belangrijk zijn". In dezen tijd klinken, voor het oor van velen, weinig woorden zóó welluidend als „bezuiniging". Schrijver dezes betoogde in 1916, dat uitbreiding van het aantal instructeurs- en onderluitenantsplaatsen bezuiniging gaf. Thans zou het tegenover gestelde het geval zijn. Onze instructeurs zijn sectie-cdtn. Schaft men ze af, dan b 1 ij- v e n sectie-cdtn noodig. Wenscht schrijver daar sergeanten voor? Zijn officieren-sectie-commandanten noodig, dan behoeft de vraag: „Wordt bezuiniging verkregen?" niet verder beantwoord te worden. Een goede geest in het onderofficierscorps in onmisbaar. Behoor lijke vooruitzichten bevorderen dien goeden geest. Schrijver dezes Zie orgaan I.K. V. 1916,'No. 53, blz. 33. 552

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 54