hoöpt èn voor het leger èn voor onze onderofficieren, dat men nimmer tot de afschaffing van de instituten van onderluitenants en onderofficieren-instructeur zal besluiten. 6. Iste NASCHRIFT OP No. 5, door F. J. P. S. Door de Redactie daartoe in de gelegenheid gesteld, plaats ik gaarne nog het volgend onderschrift: De kern van het betoog van den Heer Cox is, dat de promotie- belangen der onderofficieren zoodanig in deze behooren te over wegen, dat de bezwaren door mij aangevoerd tegen het instituut der onderoffn-instr. daarbij behooren te worden achtergesteld, of in den koop toe genomen. Ook ik erken de hooge waarde van een ontwikkeld, tevreden onderofficierskorps, doch kan niet inzien, dat het maatschappelijk peil van dit korps wordt verhoogd, door het in stand houden van een overbodige betrekking. Wil men ter wille van een betere promotie het getal sergeanten majoor en adj.-onderoffn vermeerderen, dan stelle men niet naast deze functionnarissen anderen met gelijken rang, doch andere (lees mindere) bekwaamheden! Kan de sergeant-majoor-adm. zooals sinds menschenheugenis het geval is geweest, door toename der administratieve werkzaam heden, niet meer tevens commandant der 4de Sectie zijn, dan stelle men bij de Compagnie een tweeden sergeant-majoor aan, volwaar dig aan de eerste en waarvan de oudste de administratie en de politie-dienst verricht1). Zelfs met gedeeltelijke ondervanging der bezwaren (ook de Redactie, die het naschrift op mijn artikeltje stelde, zag alleen daartoe kans), schieten we niet op en blijft men als zoo dikwijls, op twee gedachten hinken. Dat de door Schr. genoemde promotie-kansen zoo ongunstig zouden zijn voor de onderofficieren, is een kwestie van appreciatie en komt mij bijv. niet zoo ongunstig voor mits begrepen wordt, dat de betrekking van sergeant, een levensbetrekking op zichzelf behoort te zijn en dat deze niet reeds op 20-jarigen leeftijd op zoo gemakkelijke wijze bereikbaar moet zijn, dat de titularissen geen voldoende waarde aan dien graad meer hechten en maar weer aanstonds aan doorstoomen naar de naastvolgende rangen denken! „Niet alleen hooger tractement verhoogt hen in aanzien tegen over de buitenwereld!" roept Schr. uit. Neen, zeer zeker niet! Maar In het Maandblad van O.A.B. van 30 Juni jl. kan men als door onder officieren verkondigde meening op pg. 824 lezen: „Het „politie"-baantje is maar een bijbetrekking, in de eerste plaats is hij (nl. de instructeur) evenals de officieren, sectiecommandant." Teekent dit niet typisch de situatie? 553

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 55