560 In het 2de Hoofdstukje vindt men een algemeen overzicht van de eigen schappen der Wapens en strijdmiddelen. Inf., cav., art., tanks, gas, rook en vlammen, vliegtuigen, verbindingsmiddelen en pioniergereedschap krijgen élk een korte beurt. Hoofdstuk 3 bevat nadere beschouwingen omtrent de Inf. Aan de hand van buitenlandsche voorschriften betoogt Schr., dat het oude bundelvuur goeddeels heeft afgedaan, terwijl gevraagd wordt, of er geen redenen bestaan tot invoering van een verlicht geweer. O.i. is dit laatste gewenscht (karabijn) en zou zelfs wellicht met een machinepistool met groote dracht kunnen worden volstaan. We halen het volgende aan: „En het stemt daarin volkomen overeen met het Entwurf der Schieszvorschrift für Gewehr, Karabiner und I.M. G. (22— i —'21), waar wij in pt 166 lezen: Das zusammengefaszte Abteilungs- feuer hat die Aufgabe im Fortschreiten des Gefechts besonders aufnahe Entfernungen das Feuer der Machinengewehre zu erganzen. Bisweilen werden sich auch besonders bei starkem Ausfall an M. G. Gefechtslagen ergeben, in denen man im Feuerkampf hauptsachlich oder ausschlieszlich auf die Gewehrgeschoszgarbe angewiesen ist. Die beim Abteilungsfeuer entstehende Gewehrgeschoszgarbe kann nur ausnahmsweise und nur beim Fehlen starker feindlicher Gegenwirkung die Feuerwirkung von Maschinen- gewehren erreichen, da die hierzu erforderliche feuerkraftige (dichte) Schützenlinie ein zu verwundbares Ziel bietet. Die einheitliche Feuerleitung zahlreicher, mit groszen Zwischenraumen ausgeschwarmter und stark in die Tiefe gestaffelter Gewehrschützen ist unter den Einflüssen des Gefechts kaum durchführbar. Es wird immer nur möglich sein eine beschrankte Zahl von Gewehren im Abteilungsfeuer einheitlich zusammen- zufassen. Im allgemeinen wird man sich damit beschranken müssen, das Feuer einer Gruppe bei besonders günstigen Verhaltnissen von mehreren Gruppen einheitlich zu leiten". Na het „geweer", laat Schr. volgen: de lichte en zware mitrs, inf. geschut en de mijn- of bommenwerpers. We lezen bij de zw. mitrs: „De tirailleurlinie, het gunstige doel voor mitrailleurs, moest van het slagveld verdwijnen. De naar getalsterkte verzwakte eenheden, die zich groeps gewijze bewegen, hebben door de ruime toebedeeling van automatische wapens juist weer aan gevechtskracht gewonnen, zoo bij den aanval, als bij de verdediging. Het volgeden Hoofdstukje handelt over de moderne verdediging; be sroken worden de vragen: „Eén of méér stellingen" en „Destellingzone". Overgenomen uit Pfeifer is: „Wer gegen einen Verteidiger anrennt, ohne sich vorher in die Lage des Verteidigers geistig ein zu fühlen, gewis- sermasien sich selbst an zu greifen, ist kein Angreifer sondern ein Amoklaufer". Schr. bespreekt daarna het feit, dat de aanvaller in den regel heel weinig van den verdediger te weten komt en dit hem dus weinig houvast geeft voor zijn wijze van aanvallen. Bij de vraag: „Eén of méér stellingen?" wordt er op gewezen, dat men bij de bespreking van dit vraagstuk goed moet weten wat men eigenlijk onder verschillende termen heeft te verstaan. Inderdaad, want anders wordt elke bespreking hopeloos. Het is dan ook bepaald noodig goede definities te geven (en daaraan vast te houden) van de begrippenlijn, zóne, stelling, voorpostenopstelling en vóórstelling, position(stelling) en organi sation defensive, anders zegt men het ééne, terwijl men het dndere bedoelt. Ook Schr. is in dit opzicht niet overal even duidelijk en bezigt b.v. het woord „lijn", waar hij vermoedelijk „zóne" bedoelt. Bij „De stellingzóne" komt de elastische verdediging ter sprake, alsmede de voor de hand liggende methode om groepjes (nesten) te vormen, in stede van een tirailleurlinie met zeer groote tusschenruimten en verder het karakter van: „een net, waarin de aanvaller gevangen wordt", dat de zóne moet bezitten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 62