562
En: „Wil de wetenschappelijke opleiding tot haar recht komen, dan is
het noodzakelijk, dat zij, na een practische opleiding van een jaar, in
elk der beide volgende jaren in hoofdzaak wetenschappelijk is. Vaak wordt
hier tegenovergesteld, dat practijk en theorie hand aan hand moeten gaan
en gezegd, dat dit in de buigerij, waar mogelijk, ook geschiedt Volkomen
juist, maar de eigenaardige toestand in ons leger maakt, dat dit vrijwel nooit
mogelijk is geweest en thans in het geheel niet meer mogelijk zal zijn".
Schr. acht de vrees, dat men op de door hem voorgestane wijze geen
voldoende beroepsofficieren zou krijgen ongegrond, terwijl ook z. i. de
Indische belangen er niet door zouden worden geschaad.
Omtrent een specifiek Indische opleiding schrijft hij: „Het is geheel niet
noodzakelijk, dat de opleiding van den Indischen beroepsofficier van het
begin af aan gebaseerd is op den Indischen dienst. In het eerste jaar oplei
ding van den adsp beroepsofficier voor Indië, behoeft niets specifiek Indisch
onderwezen te worden. Zoolang menden a. s. Indisch officier in Holland wil
oefenen, met Hollandsche soldaten, kan er practisch van een specifiek Indische
opleiding niets komen. Wèl kan men den bestaanden toestand verbeteren,
door jongens van wie het zeker is, dat zij naderhand eene betrekking in
Indië gaan vervullen, op te leiden bij de Koloniale Reserve, hetzij intermit-
teerend, he.zij aaneengesloten. Bij de intermitteerende opleiding wordt de
eerste oefeningstijd verdeeld over 3 zomers. Vanaf het oogenblik, dat Indië
verlofsofficieren noodig heeft, zal het een voordeel voor Indië zijn, als de
verlofsofficieren die daar aankomen een Indische opleiding hebben gehad".
Als voordeelen van het stelsel noemt Schr., dat, op veel betere wijze
dan door eenig examen, selectie kan worden toegepast, terwij! de jonge
lieden, die na een jaar dienen geen ambitie meer in het militaire métier
bezitten, vrij zijn om heen te gaan.
Hij merkt nog op: „Vele goede verlofsofficieren, die anders geen neiging
hadden beroepsofficier te worden, zullen er dan wellicht toe overgaan".
Ten s'.otte brengt Schr. nog het volgende onmiskenbare voordeel onder
de aandacht: „Komt de beroepsofficier voort uit de vaandrigs en verlofs
officieren, dan heeft gedurende die opleiding een nauw contact tusschen
hen bestaan. Een contact, dat beide categoriëen ten goede komt en moet
leiden tot onderlinge waardeering en betere verhouding. Contact op dezen
leeftijd bij een interne opleiding legt banden voor het leven.
Het spreekt daarbij van zelf, dat de verlofsofficier dan moet opzien,
wat militaire kennis betreft, tegen den beroepsofficier, die nog twee jaar
lang in het vaak doorstudeert.
Voor den a. s. beroepsofficier is het een groot voordeel, dat hij in de
gelegenheid komt, een jaar lang samen te werken met jongelieden,
die zich eene andere levenstaak gekozen hebben-
Het samenwerken met a. s. kooplieden, studenten van verschillende
faculteit, met menschen, die in de burgermaatschappij reeds in verschil
lende funciies werkzaam zijn, zal den toekomstigen beroepsofficier een
ruimer en breeder inzicht geven in de maatschappelijke verhoudingen,
dan bij de tegenwoordige opleiding mogelijk is. Deze gunstige omstan
digheid geldt ook hoewel in mindere mate voer de toekomstige beroeps
officieren van het Indische leger".
Het is ongetwijfeld een artikel, dat de moeite waard is gelezen en
overdacht te worden.
„Oorlog in den Volksraad" bevat het een en ander over de „afvloeiing"
en over „militaire Vereenigingen en de Politiek", terwijl daarin ook te
vinden zijn beschouwingen van de H. Hn Engelenberg en Kiès.
Gelijk bekend, zette eerstgenoemde in een door hem gehouden rede
uiteen het standpunt van den P. E. R ten aanzien van de taak en de
samenstelling van het leger in vredestijd.
'j. Deze rede is ook te vinden in het Orgaan van den P. E. B. van
19 Juli 1923 No. 29.