563 Het volgende zij er aan ontleend: „De denkbeelden omtrent een sober gehouden legerformatie, ontdaan van alle overtollige luxedeelen, die mij juist voorkomen, wil ik hier in het kort samenvatten De minimumsterkte van de Infanterie-vrijwilligers houde rekening met de minimumeischen van de buitengewesten, in verband met wat de ver antwoordelijke bestuurshoofden zonder overdaad aldaar noodzakelijk achten tot handhaving van het gezag. Verhooging dier sterkte voor de overname van de taak der gewapende politie zij uitgesloten. Ie. Daaraan zij gelijk de sterkte op Java 2e. De sub 1 bedoelde sterkte aan vrijwilligers-infanterie op Java worde bij mobilisatie verhoogd door middel van militie op deze basis, dat de 4e compagnie van alle bataljons uit Europeesche militie worde gevormd. 3e. Om de totaalsterkte aan Infanterie, bedoeld sub 2, dat is dus de sterkte op Java bij mobilisatie worden, naar als logisch erkende grondslagen, de bijbehoorende andere wapens en diensten gegroepeerd, voor wier oorlogssamenstelling in zoodanige mate gebruik worde gemaakt van Eu ropeesche militie als voor onze bijzondere Indische toestanden mogelijk is- 4e. Het aldus samengestelde Java-leger worde voorzien van de bepaald onmisbare moderne technische strijdmiddelen". Nie' ten volle duidelijk is ons geworden of de bovenvermelde uitdruk king: „in vredestijd" ook op het begrip: „taak" slaat. Het gestelde onder ten 2de, 3de en 4de, zoude doen vermoeden, dat beginselen ontwikkeld werden in verband met de oorlogstaak. Ook punt 1 zou daarop kunnen wijzen en zou men dan dus van een soort DEFENSIEPARAGRAAF VAN DEN P.E.B. kunnen gaan spreken Echter is hetgeen gezegd wordt omtrent de minimumsterkte van de vrijwilligers der inf. (die voorshands daarvan nog steeds het hoofd bestanddeel vormen) zuiver een vredeseisch en wordt dit als uitgangspunt vooropgesteld. Ook verderop lezen we nog„Wij wenschen een legersamenstelling, welker minimumsterkte aan Inf., gebaseerd is op vredesbehoefte". Wel curieus is, dat het Civiel Bestuur, zonder in deze kennis van zaken te hebben, over die minimumsterkte der B- B. inf. de beslissende stem zou behooren te hebben. t i Met instemming nemen we over „Wil die (Java) Infanterie echter gebruikt kunnen worden, dan behoort zij aangevuld te worden met de logisch daarbij behoorende andere wapens en diensten en te worden voorzien van de noodige technische hulpmiddelen". Hier dus een betere toezegging dan onder ten 4de, waar gesproken wordt van „BEPAALD onmisbare moderne technische strijdmiddelen". Verder lezen we: „Wij nemen aan op gezag van terzake deskundigen, dat ook met een aldus gevormd klein leger, mits het goed georganiseerd en o-oed geoefend is en goed wordt geleid, een zoodanige weerstand zal zijn^te bieden, dat er ook een preventief afweervermogen aan is toe te kennen, m.a w. dat de kans op een aanslag van buiten daardoor beperkt zal worden, wat toch wel de eerste en ernstigste wensch van ons allen is Dit is uiteraard niet onjuist, doch van belang is slechts de mate van preventief afweervermogen en of dit vermogen, bij de gevolgde redenee ring (basis de B. B. inf.), wel van voldoende beteeken s mag worden geacht om er practische waarde aan te kunnen hechten, valt o. i. nog wel eenigszins te betwijfelen. N o m is er slechts één goed uitgangspunt en dat is met de eene of andere vredestaak, doch de oorlogstaak. Voor de vervulling hiervan moet worden gewerkt, zooveel als de finantiën zulks toelaten. Er valt tegen het ontwikkelde systeem van den P. E. B. nog een andere bedenking te uiten. De basis is niet gelijk de Heer E. zegt een vaste, doch in hooge mate vatbaar voor vermindering. Komt men tot de conclusie ten rechte of ten onrechte- dat de op een bepaald getal gestelde sterkte der B B. inf. vermindering kan ondergaan, dan geeft zulks allicht ingevolge punt I—aanleiding tot vermindering van de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 65