NAGEKOMEN IARTI KELEN. DE INDISCHE LUCHTVLOOT door C. L. Schepp, Kapt. Luit. ter Zee. De gedachtewisseling, tusschen de heeren Kaijser en Behrens in dit tijdschrift gevoerd, eindigt met een verwijzing door eerst genoemde naar de voorlichting, die de Marinestaf zou kunnen geven inzake de vraag, of de strijdmacht der Interdepartementale Commissie (I.C.) al of niet berekend is voor de haar toegedachte taak. Voor het geval de heer B. van die voorlichting mocht gebruik maken, is het niet kwaad, dat hij ook kennis draagt van hetgeen elders in de Marine daaromtrent wordt gedacht. Het zij mij dus vergund, een van de officieele afwijkende meening, die ook de mijne is, hier in het kort uiteen te zetten. Zij is deze, dat het aanhangige vlootplan, waarvan de thans ingediende vlootwet een eerste gedeelte wil uitvoeren, een dub bele vergissing bevat, een strategische en een tactische. De strategische vergissing heeft betrekking op dè kans, de gedachte duikbootvloot in het tijdperk, dat vóór de landing be schikbaar zal zijn, met de vijandelijke transportvloot op de ver- eischte wijze in contact te brengen. Op grond van beschikbare ervaring, vooral ook van die, in den wereldoorlog opgedaan, acht men die kans gering, te gering in elk geval, om de groote op offeringen te rechtvaardigen, die de I. C., ter bevordering van dat contact, zich voor haar verkenningssysteerr, heeft getroost, en waar door dit laatste beslag is komen leggen op een geheel onevenredig groot gedeelte der voorgestelde maritieme middelen. Men is van meening, dat strategische operatiën te water, die zich over meer dere etmalen uitstrekken en aan stipte voorwaarden van tijd en plaats gebonden zijn, geen redelijke kans van slagen hebben, als men niet beschikt over een kern van zware schepen, die aan de eigen hoofdmacht, althans tot aan het beslissende treffen, het element van onweerstaanbaarheid verleent, onmisbaar voor de richtige uitvoering van een omvangrijk strategisch plan. Heeft men, om welke reden dan ook, van zulk een kern afgezien, dan moet men ook de gevolgen daarvan aanvaarden, en zich te water beperken tot ondernemingen op kleiner schaal, die veelal eerst resultaat zullen opleveren nadat de vijand zich hier of daar heeft vastgezet, en daarmede het gunstige terrein van actie zich eenigermate heeft afgeteekend. Men vergenoegt zich dan met deze oorlogvoering, die men een maritieme guerilla zou kunnen noemen, niet omdat men haar op zichzelve de beste acht. maar omdat men voor het betere, d. i. voor het strategisch initiatief ter zee, de onontbeerlijke middelen mist. Te grijpen naar wat boven ons bereik ligt kan slechts tot mislukking Ter publicatie ontv. 5 8 '23. Red. I.M. T. 571

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 73