2. NACHTELIJKE OPMARSCHEN, door L. J. j. M. Tabbers.
Na het verschijnen van mijn opstel over dit onderwerp in dit
tijdschrift (I. M. T. Aug.-aflev. '22) kwam mij in handen het
werkje: Nachtübungen, Anleitung und Ratschlage zur Ausbildung
der Inf." door Immanuel. Het lijkt mij niet ondienstig, eenige der
daarin voorkomende beginselen betreffende den aanval bij nacht
meer algemeen eigendom te maken.
Zij zijn in hoofdzaak de volgende:
1. „Eerst individueele opleiding" in de nachtelijke verrichtin
gen; derhalve ga deze vooraf aan de verdere opleiding (L. N. O.
blz. 5 9).
2. Wat aan „v orme n" en bewegingen" bij nacht moet
worden beoefend, dient eerst, op dezelfde schematische wijze, bij
dag te worden ingestampt. Daarna late men hetzelfde doen bij
schemering, maanlicht en tenslotte bij volslagen duisternis, als
mede achtereenvolgens in open, doorsneden, geaccidenteerd en
bedekt terrein; overgaande van het eenvoudige naar het moeilijke.
Eerst daarna knoope men tactische onderstellingen aan de oefening
vast, beginnend met oefeningen in het halfdonker.
3. Bij nacht kunnen alleen „die allereinfachsten Dinge" uitge
voerd worden. „Sind schon bei Tage Kiinsteleien unstatthaft, so
gilt dies erst recht bei Nacht".
4. Door de comp. worde niets beoefend, wat niet reeds te voren
door de sectie is behandeld en grondig geleerd. M. m. geldt dit
ook voor het Bat. en het Regt (L. N. O. blz. 1012).
5. Zeer gewichtig is de verkenningsdienst bij nacht, waarbij het
vooral op de keuze van geschikte aanvoerders en manschappen
der patrs aankomt. Goede vóóroefening is de patrouilledienst in
den voorpostendienst.
6. Rust en kalmte bij de aanvoerders zijn „conditio sine qua
non". „Nichts wirkt schadlicher, nichts übertragt sich in nachteili-
ger Weise so leicht auf Unterfiihrer und Truppe, als Nervösitat".
Geen woord, geen gefluister, dat niet bepaald noodzakelijk is. mag
worden geuit, ook niet door de aanvoerders.
7. De goede uitslag hangt veel af van: „verband" en „een lang
zaam tempo". Zulks geldt vooral „sobald schlechte Wege betreten
werden oder der Marsch auszerhalb der Wege querfeldein geht".
Van tijd tot tijd, op daartoe geëigende punten, houde men halt,
om orde en samenhang te herstellen. „Dies komint natürlich in
erhöhtem Masze zur Geltung, wenn die Marschform aufgegeben
und zur Entfaltung geschritten wird und schlieszlich die Entwick-
lung, also die Bewegung mit Schtitzenliniën (zie ook L. N. O. blz.
26), dahinter geschloszene Abteilungen, stattfindet". Vooral na
die ontwikkeling is een langzaam tempo noodig (L. N. O. blz. 24
p. 10) met dikwerf halthouden.
De ontwikkelingsvorm moet van den meesten eenvoud zijn.
588