8. Totdat de stormstelling is ingenomen, moet een richtings groep (sectie-coinp.) worden aangewezen (L. N. O. blz. 24 punt 11 b, blz. 26, 4de al. en blz. 27, 2de al.). 9. Ontplooien, ontwikkelen, verzamelen, frontverlengen, front- veranderen enz. enz. kunnen bij duisternis nimmer in de beweging geschieden. Eerst dus halt houden, kalm de noodige bevelen geven en nadat ieder op zijn nieuwe plaats is, den marsch weer doen aanvangen. 10. Kleine tusschenruimten en afstanden zijn geboden. Veel verbindingsmanschappen! Een algemeen herkenningsteeken (b. v. witte doek op den rug Groeps- en sectie-Comdtn daarenboven witten zakdoek of band om den hals) is noodig. Alle aanvoerders (ook de hoogere tot en met den Regts-Comdt) moeten een vaste plaats in het aanvalséchelon hebben. De C.- Comdt voere een groene, de Batons-comdt een roode, de Regts- comdt een gele lantaarn mede; bij het werpen van schijnsel naar achteren (nu en dan) de lantaarn naar 's vijands zijde geheel af te dekken. Geen hel (wit) licht gevende lantaarns gebruiken. De plaats der lagere aanvoerders is niet, die der hoogere niet dan h o o g s t n o o d z a k e 1 ij k (in welk geval zulks bekend moet worden gesteld) te wijzigen. 11. Het overbrengen van bevelen door ruiters of wielrijders zal meestal niet mogelijk, of niet gewenscht zijn; gebruik van voet gangers als overbrengers van (mondelinge, korte) berichten is regel. Deze moeten voor dat overbrengen geëigend zijn. Het mondeling bevel moet door den overbrenger worden herhaald, waarbij de chef zich bij een aanvankelijk onjuist herhalen niet kregel toone. Ordonnansen late men liefst zonder veldzak mar- cheeren. 12. De paarden der bereden offn late men geheel achteraan (in verband met brieschen, hinniken, schrikken van zoeklichten enz.) volgen. 13. Alleen zeer korte berichten als „halt, liggen enz." kunnen door „doorgeven" worden overgebracht. Bij andere berichten ver dient zulks geen aanbeveling; het verwekt onrust, vereischt te veel tijd en te veel overbrengers, waardoor kans op verminkte aankomst van het bericht ontstaat. 14. Bij het nemen der verschillende maatregelen (punt van uit gang, te kiezen vormen enz.) houde men rekening met den heer- schenden, of den te verwachten, graad van duisternis. 15. Bij oefeningen met 2 partijen dragen de partijen verschillend hoofddeksel. 16. Behalve een witten doek op den rug, worde bovendien een witte band om 1. of r. arm gedragen, alnaarmate het verband naar r. of 1. wordt onderhouden. Tevens kunnen daardoor terugkeerende eigen voorgeschoven patrs worden herkend. (De S.-comdtn en groeps-comdtn doen dien witten band om den hals, zie punt 10). 589

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 11