ganzer Fronten zum Angriff beim Tagesgrauen," en zegt verder o. a. „Steht für den Nachtangriff die Wahl der Zeit frei, so ist eingehende Abwagung aller Verhaltnisse erforderlich. Stand und Grösze des Mondes sowie Zustand des Bodens müssen berück- sichtigt werden". Over den afstand: stormstelling-vijand laat ook R. zich niet verder uit. N. m. m. zijn 2 eenvoudige waarheden in het oog te houden: a. men moet (tenzij er speciale redenen zijn, om den stormaanval nog bij duisternis te doen plaats hebben) e e n i g licht hebben, om vriend van vijand te kunnen onderscheiden bij het doen van den storm. (Vgl. ook L. N. O. blz. 16, laatste alinea, waarin wordt gesproken van het doel van een verrassenden stormaanval bij de eerste morgenschemering). b. men mag niet amechtig in de stelling aankomen. (Daarom lijkt mij de afstand van 100 M., zooals L. N. O. op blz. 28 onderaan aangeeft, wel een maximum. Kan men dichte r-bij komen, dan verzuime men zulks niet). Wat de „verzekering van het vuuroverwicht bij het licht worden, op 200 M. van den vijand, na graven" betreft: ik geloof er niet aan. Men komt bovendien met voldoende inenschen materiaal, krachtiger dan dat des verdedigers (anders kan men wel thuis blijven) en heeft dat vuuroverwicht dus m. i. niet meer noodig. De methoden van L. N. O. blz. 16 laatste alinea, of van L. N. O. punten 19 t|m 23 (met de tirailleurlinie) lijken mij derhalve heel wat gewenschter, dan die van den L. N. O. punten 17 (laatste 3 alinea's) en 18 en zijn ook meer in overeenstemming met de ervaringen, in den wereldoorlog opgedaan. Immers, eene verge lijking met de zéér kleine afstanden, waarop in den verstarden loopgravenkrijg het vuuroverwicht werd bevochten, gaat hier niet op. Daar „langzaam", héél langzaam „heranarbeiten", telkens met behulp van zware dekkings- en naderingsloopgraven. H i e r, op 200 M. (in 17 en 18) een vluchtige, weinig volmaakte dekking, waarin wegens de nauwe opeenhooping na helder dag worden, tot ver nietiging gedoemde aanvalstroepen. Natuurlijk kan ook een zuiver alleen nachtelijk terreinwinnen het doel zijn, zonder stormaanval. Maar dan diene het einddoel van den tocht op eerbiedigen afstand van den vijand gelegen te zijn. Waarna men zich weer ontwikkelt als overdag te doen gebrui kelijk is. 595

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 17