ophalen der geloste gereedschappen, waren de 4 Europeanen tot half een bezig, terwijl de 4 Inlanders verder gingen bamboekappen. De 40 te 6.15 overgebleven manschappen waren in twee ploegen verdeeld. De eene ploeg zou bamboekappen op den rechter-, de andere op den linkeroever. Deze laatste moest daartoe met een canvasboot naar den overkant gaan, doch de laatste zware regens hadden den stroom zoodanig doen rijzen en versnellen, dat het levensgevaarlijk bleek op het oorspronkelijk bedoelde punt over te steken: de stroomsnelheid toch bleek 2.5 3 M. en in verband daarmede bedoeld punt te dicht bij den waterval gelegen te zijn. Een 150 M. stroomop was het echter wèl mogelijk de boot over te pagaaien, doch het overbrengen van een touw om daarlangs verder de boot over te trekken, gaf zeer veel moeite. Het tegelijker tijd uitgeroeide talidoeg was nadat het touw eraan bevestigd was niet bestand tegen den stroom en brak een paar maal. De ploegcommandant liet toen mij om hulp vragen, waarna het talidoeg dubbel werd genomen en met vereende krachten tijdens het overtrekken van het touw, dit geheel boven het water gehouden werd, waarna het bevestigd kon worden. Om 8.45 waren we zoo ver en om 9 uur was de eerste ploeg van twee man over. Behalve de twee man belast met het overbrengen, mochten niet meer dan twee man tegelijk over: het was toch al zeer moeilijk de boot goed te doen overgaan in den zwaren stroom, vooral omdat ze bij eenige voorlijke belasting door haar lichtheid zeer gauw water schepte en zou omslaan. Dit bleek dan ook spoedig, toen een kwartier later de boot met 5 man in het midden der rivier uit de hand raakte, één man angstig werd en het touw wilde grijpen en de boot door eenzijdige belasting omsloeg (ze was door een lus van talidoeg aan het touw verbonden), waarbij een en ander verloren ging, doch de menschen gelukkig behouden aan land kwamen. Nog eens sloeg ze daarna om, doch toen hadden de twee roeiers eindelijk den slag te pakken om zonder omslaan over te komen. Om 9.45 was de heele ploeg over. Op den linkeroever was bamboe gom- bong zeer moeilijk te krijgen en kwam eerst om 4 uur de eerste bezending aan; op den eigen oever waren toen reeds 125 stuks gekapt, doch wegens den grooten afstand pas 'weinig aangevoerd. Na het soepeten (1 uur) gingen de Europeanen naar den linker oever om met het juk te beginnen. Het hout hiervoor en voor de grond- en ankerbalken was daags tevoren uit Tjimahi gebracht, zou in werkelijkheid gekapt zijn geworden. De ploegen op den linkeroever bleven daar steeds den heelen dag en kregen het eten daar gebracht. Om 5 uur werd gestopt en 's nachts om 12 uur was het de volgende dagen reveille. Dan werd gewerkt tot 6 uur met het licht van 12 stormkings, verder van 6.30 9, van 9.15 12.30 en van 1.30 5. 2e. dag, 7 Febr. De nacht van 6 op 7 werd gebruikt om met de heele sectie wila's van 3.20 M. voor het dek te maken, waartoe 598

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 20