was op geen van beide oevers ruimte en werd voorloopig volstaan
met het achter-elkaar-afmaken der tweebeenige schragen. Deze
behoefden ook een aanzienlijke ruimte, zooals uit de afmetingen
der grootste kan blijken (fig. 4). Na de middagrust werden door
8 man van deze ploeg de twee kabels van 200 M. (elk wegende
250 K. G.) aangedragen.
Onderwijl was de ploeg op den linkeroever doorgegaan met den
ankerkuil en de gaten voor de pooten van het juk en met de
tweebeenige schragen, terwijl de Europeanen doorgingen met het
juk zelf, dat eveneens op een zeer ongunstige plaats gemaakt
moest worden (sterk hellend terrein), doch tegen het einde van
den middag voor het ineenzetten en afmaken naar het landhoofd
kon worden gebracht.
Op beide oevers vorderden de kuilen slechts zeer langzaam,
omdat de gravers weldra in vrij vaste wadaslagen terecht kwamen,
die het gebruik van pikhouweelen noodzakelijk maakten en zwaar
werk opleverden. De vorderingen konden dan ook niet groot zijn.
Op den linkeroever was men om 5 uur met de twee gaten op diepte
(1 M.), met den kuil op 1.60 M., terwijl 4 tweebeenige schragen
gereed waren. De ploeg op den rechteroever was in arren moede
overgegaan tot het gebruik van springmiddelen, wat betrekkelijk
weinig hielp: wadas is nl. een materiaal, waarin niet kan worden
gepetardeerd, zooals in steenlagen, omdat het steeds wegbrokkelt.
Het bleek ten slotte mogelijk met een avegaar van 39 m.M.
voldoend diepe gaten in betrekkelijk korten tijd te maken, doch
de ladingen bleken niet grooter dan /2 rolletje springgelatine te
mogen worden genomen, omdat anders de scheurwerking te groot
werd en het vóór den ankerbalk staanblijvend lichaam zijn samen
hang meer of minder zou verliezen. Om 5 uur was hier de sleuf
1 M. diep en waren 3 schragen gereed.
4e. dag, 9 Febr. In dezen nacht werd doorgegaan met het dek
door dezelfde ploeg als op 8 Febr. en kwam men op 3 M. na
gereed!
4 Europeanen en 2 Inlanders werkten den heelen nacht in den
ankerkuil met springmiddelen, doch waren niet in staat in dien
tijd op diepte te komen, doordien de wadas steeds vaster en
harder werd en ook steenen voorkwamen. De rest van de ploeg
van dezen oever droeg anker- en grondbalk aan en ging door met
het aanmaken der tweebeenige schragen.
Om 6.30 ging de ploeg van den linkeroever door met den aan
maak der schragen, die alle (12 stuks) vóór den middag voltooid
werden en begon nog aan de 5 tweebeenige Iandschragen voor den
afrit. Het juk werd pasgemaakt, ineengezet en geplaatst, nadat
met veel moeite de bodems der gaten nog waren herzien. Voor
den ankerkuil werden ook hier thans springmiddelen gebruikt,
omdat verscheidene steenen moesten worden opgeruimd. De
sleuven in den grond naar den kuil voor doorlating der kabels
600