Mangin schrijft1): „L'aptitude de notre race dans le maniement des troupes indigènes vient d'une politesse supérieure, qui fait parler a chacun comme il aime qu'on lui parle, de la bonhomie cordiale de notre peuple". Als ten onzent de Ambonnees zich Blanda Itam noemt, krijgt hij wellicht te hooren, dat hij zich niets moet verbeelden en als Poluan van de Minahasa spreekt als Nederlands 12de provincie, voelt zich misschien iemand geroepen hem duidelijk te maken, dat hij „maar een inlander" is, al hoort hij 's Zondags van den kansel, dat alle menschen voor God gelijk zijn. Men vervalt ten onzent licht in uitersten: hoog en stijf op het onbeschofte af, dan wel kleffe inlandervereering met wegcijfering van eigen ras. Noch het een. noch het ander doet ons eerbiedigen, laat staan bemind zijn. De Fr. daarentegen doen in hun omgang met inlanders denken aan de oud-Indische families der Vorstenlanden. Zij vonden in Indo-China en Tunis een militie voor het over nemen, in Algiers en Marokko was een militie in den vorm van „maghzentroepen" geen onbekende instelling. Nu wil men wel beweren, dat dienstplicht op Java in de djaman koeno bestaan heeft. In oude babads, o. a. in de babad Ratoe Poetri Tjampa, wordt gewag gemaakt van een „tantomo", onderverdeeld in „kawedanans", desa'sgewijs gesplitst in „tindihs" onder den eigen loerah en de beide sasabats. Vermeld wordt de bereden djaga-bela, wier taak het was voor de orde en tegen desertie (sic) te waken. Prof. Veth bericht omtrent „rodjakorja", waaronder m. i. ook weer- plicht te verstaan is 2). Gezien de betrekkingen tusschen Java en Cambodja in de djaman koeno, is het niet onwaarschijnlijk, dat in Modjopahid en Padjadjaran een weerplicht bestaan heeft geregeld als in Cambodja (I. M. T. 1920, No. 10, blz. 833). Op de B. B. zijn sporen van weerplicht aan te wiizen 3), maar nergens een oefenplicht, zoodat het moeilijk valt uit die antiquiteiten een militie te construeeren. Behoudens in Indo-China en Madagascar4) (beide met eene bevolking van Maleische bloedmenging) hadden de Fr. overal te doen met krijgshaftige volken, voor wie de krijgsdienst een eervol bestaan is. Men heeft het willen goedpraten, maar de waarheid valt niet te ontkennen: de Javaan in alle rangen en standen voelt weinig Mangin, La force noire, p. 298. 2). P. J. Veth, Java 11, blz. 40. 3). v. d. Maaten, De Ind. oorlogen, Dl. 1. 4). Galliénï et Hellot, La pacification de MadagascarLes milices du Nord Ouest ont été, dans le récent mouvement insurrectionnel, d'une lacheté inqualifiable. Elles ont abandonné leurs chefs, les ont laissé massacrer sans les défendre, et beaucoup de miliciens se sont mis du cöté des insurgents. 580

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 2