overwegen, of zulks een offensief van de Centralen noodig maakte, of dat men zich zou bepalen tot een verdediging van hetgeen men reeds had veroverd. Deze restrictie vloeide hieruit voort, dat de D. Opperste Leger leiding de actie tegen Servië slechts als een secondaire, waardoor de O. H. flank was beveiligd en de weg naar Turkije geopend, had beschouwd. Hierdoor waren de gunstige kansen voor een nieuwe onderneming tegen de Dardanellen tot een minimum terug gebracht. Het kwam er nu op aan om de verkregen resultaten te behouden. Het W. oorlogstooneel bleef het voornaamste. Door deze overweging kwam de D. Opperste Legerleiding in conflict met de O. H.- en Buig. belangen. Zoowel O. H., als Buig., wenschO, dat de sterke troepen, die D. thans in den Balkan had, daar zoolang mogelijk zouden blijven. Niet alleen verwachtten ze daarvan mil. successen, maar zij hoopten ook er partij van te kunnen trekken voor hunne politieke oogmerken. Door de aan wezigheid var. D. troepen konden zij eigen troepen voor die politieke doeleinden vrij maken. Vooral bij O. H. was deze neiging duidelijk merkbaar. De bezetting van Montenegro kon nog als een mil. belang, als een beveiliging van hun flank worden beschouwd. Maar de daarop volgende beweging in Albanië was militair zeker niet noodzakelijk. Zij absorbeerde troepen, die beter in Galicië, of aan de Isonzo, zouden kunnen worden gebruik ter bereiking van het gemeen schappelijk doel der Centralen. Het uiteenloopen der zienswijzen van de D. en de O. H. Leger leiding was een niet te verwaarloozen gevaar. Dit gevaar werd vergroot door de weinig vriendschappelijke verhouding tusschen O. H. en Bulgarije, een verhouding, welke spoedig aanleiding gaf tot ernstige wrijving tusschen de legers. De Buig. Legerleiding toonde zich geprikkeld over de neiging, welke fn O. H. inge worteld scheen, om de verbondenen uit den Balkan niet als gelijken te beschouwen, maar als hulptroepen van mindere kwaliteit en de O. H. Legerleiding beklaagde zich over den landhonger van Buig. Dit antagonisme bemoeilijkte de leiding van den oorlog ten zeerste en maakte vaak een tusschenkomst van D. noodzakelijk. Tot nu toe was die tusschenkomst steeds met succes bekroond, maar het was te betwijfelen, of de D. Opperste Legerleiding wel tijdig zou kunnen ingrijpen, wanneer haar aandacht door andere operatietooneelen gebonden werd. Zeer ernstig overwoog v. F. daarom de quaestie, hoe aan Duitschland officieel de leiding van den oorlog te verschaffen en den verbonden mogendheden daardoor te binden, daarbij tegelijker tijd echter den schijn van hun volkomen gelijkberechtigdheid te redden. Men zou dan het groote voordeel hebben bereikt van een recht van contröle en van een absoluut veto. Maar tevens zou volgens v. F. vermoedelijk een gevolg van de op deze wijze tot 617

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 39