Het meeste succes in den strijd tegen de venerische ziekten
schijnt men in het Am. leger te hebben bereikt. In dat leger werden
de volgende maatregelen getroffen. Aan den ingang der kampe
menten werden prophylactische stations (P. b.) opgericht. Het
personeel dier stations bestond uit een off. van gez., bijgestaan
door personeel van den Hospitaaldienst. Ieder militair, die ge
slachtsgemeenschap had gehad was verplicht zich binnen
drie uren na den coïtus bij een P. S. te melden, waar hij een
prophylactische behandeling onderging. Dronken militairen, die het
kampement binnenkwamen, ontvingen steeds die prophylaxe, ook
al was niet met zekerheid bekend, dat zij geslachtsgemeenschap
hadden gehad. Van hen, die bij de P. S. behandeld waren, werd
aanteekening gehouden.
Volstaan zij met de mededeeling, dat de prophylaxe in hoofdzaak
bestond in een reiniging der genitaliën, eerst met water en zeep
en daarna met sublimaat. Vervolgens kreeg de patiënt een inspui
ting met protargol en een insmering met calomelzalf.
Werd een militair met een venerische ziekte in het hospitaal
opgenomen, dan kwam hij voor den krijgsraad. Op het feit stond
de straf van inhouding der volle soldij voor den tijd van één dag-
tot drie maanden. Bij het opleggen der straf werd er rekening
mede gehouden, of de man zich al dan niet bij een P. S. had laten
behanrDlen. Iedere Korpscommandant was overigens verantwoor
delijk voor de stipte toepassing van deze maatregelen, terwijl in
de conduiteformulieren van die commandanten de vraag beant
woord diende te worden, hoe groot het percentage aan venerische
ziekten bij het Korps was.
Na toepassing van bovenvermelde maatregelen daalde het pro
cent aan venerische ziekten van 30.9 tot 11.4 bij de blanke
troepen en van 12.5 tot 2.11 voor de zwarte. Indien deze cijfers
niet tendentieus zijn, kan het resultaat zeer zeker bevredigend
worden genoemd'
Laat ons thans eens nagaan, hoe het met de venerische ziekten
en de bestrijding daarvan in het Indische leger is gesteld. Raad
pleegt men de ziektenboekjes, dan blijkt dat het percentage van
hen die aan venerische ziekten lijden, of hebben geleden, bij de
Eur. compagnieën varieert van 85 tot 95
Het aantal „nabehandelingen" van venerische ziekten bij die
compagnieën varieert in een jaar van 8 tot 20
Dit percentage is het hoogst in het tijdperk van intensieve
oefening. Tendeele is dit een gevolg van de hoogere physieke
eischen, die den man in dit tijdperk worden gesteld, waardoor
Zie voor verdere bijzonderheden het artikel van Jean Goum,
getiteld: „Prophylaxie des maladies vénériennes dans i'armée améri-
caine", in de Revue d'Hygiène et de Police Sanitaire 1918,
p. 733 - 803.
629