is, overigens in ons leger reeds is voorgesteld en bij de deskun dige autoriteiten in behandeling is. Hierdoor zal in elk geval wor den bereikt, dat de medicijnen, die reeds thans ter beschikking zijn gesteld, niet worden ontvreemd en eventueel wellicht behoorlijk zullen worden toegepast. Omtrent dit laatste hebben we echter geen volle zekerheid; het is toch voor den hiermede belasten ziekenverpleger niet bepaald een frisch baantje en verondersteld moet worden, dat niet ieder, hiervoor aangewezen, het werk met de noodige toewijding zal ver richten, terwijl de te behandelen personen (vooral de inlandsche soldaten) veelal de noodige handigheid en inzicht missen om ook onder leiding-de P. op zich zelve behoorlijk toe te passen. Registers kunnen natuurlijk worden aangehouden, maar waar het voornamelijk op aankomt: „de richtige werkzaamheid van het P. S. personeel", deze kan niet voldoende worden gecontroleerd. Men kan slechts nagaan of het personeel al dan niet wakker is en of de noodige medicijnen aanwezig zijn, maar of een militair wer kelijk goed behandeld werd, dit kan niet met zekerheid worden herkend. Voorts valt niet uit te maken, of de ziekte ontstaan is „door eigen schuld". Tenzij elke venerische ziekte a priori wordt beschouwd als te zijn ontstaan door-eigen schuld, hetgeen zeer onrechtvaardig zoude zijn, want er doen zich immers ook gevallen voor, waar niettegenstaande prophylaxeeene besmetting optreedt. Aangezien bij vrouwenziekten de incubatietijd nogal sterk schom melt, zal overigens de medicus nooit in staat zijn het tijdstip der besmetting nauwkeurig vast te stellen. De betrokken militair heeft b.'v. volgens het register eenmaal de prophylaxe toegepast, maar kan de infectie nog een week voordién hebben opgeloopen. Deze militair kan dan beweren, dat hem de prophylaxe niet heeft ge holpen, eene verklaring van „door eigen schuld" zal dus de medicus niet durven afgeven. Nog valt op te merken, dat verscheidene infecties i n d e k a m- pementen zelf worden opgedaan en dat bedoelde militairen uiteraard van het P. S. geen gebruik zullen hebben gemaakt. Hier staan wij machteloos tegenover. De onverwachte inspectie der ongehuwden is volstrekt onvoldoende; wij allen weten zeer goed hoe het met meerdere gehuwden gesteld is. Men moet dan ook wel tot de conclusie komen, dat het er met de bestrijding der venerische ziekten weinig rooskleurig uit ziet. Slechts in oorlogstijd zullen de meest gestrenge maatregelen ge nomen mogen en moeten worden. Het verdient wel aanbeveling een voor dien tijd te gebruiken schema reeds in vredestijd vast te stellen. Bij de militie behoorer, ook in vredestijd de maatregelen gestreng te zijn. 633

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 55