simisten, die dadelijk zeiden, dat de zaak er voor ons heusch niet zoo mooi voorstond, maar die werden als zijnde „militairisten" met gepaste verontwaardiging afgewezen. Tot langzamerhand uit de andere verdrags- landen stemmen opgingen, die onomwonden verklaarden, dat het verdrag heelemaal geen zekerheid gaf en dat men goed zou doen elkaar flink in de gaten te houden. Dat veroorzaakte wel een eenigszins ongerust gevoel in Ned., maar de groote schrik kwam pas, toen Eng. geheel onverwacht het bericht de wereld inzond, dat het Singapore tot een eersteklas vloot- station wilde maken. Toen werd men wakker. En met recht want een vlootstation in S. beteekent dat wij in een conflict waarin Eng. betrokken wordt, belligerent moeten worden. Immers het beste schot tegen of van S. ligt in onze territoriale wateren en een strijd in het Oosten, waar aan Eng. niet meedoet, is vrijwel ondenkbaar." Behandeld worden de tegenstrijdige belangen van Japan, Am. en Engeland. Wat de westelijke Pacific (voor ons van belang) betreft, is Japan strategisch verre de belangrijkste mogendheid, hetgeen nader wordt uit eengezet. Eng. tracht in deze zijn positie eenigszins te verbeteren door de basis te Singapore, terwijl naar Schr.'s meening wel een tweede basis in Australië zal worden gevestigd. Hij vraagt daarna aandacht voor de strategische positie van Ned.-indië, dat zonder eenig afwerend vermogen is, hetgeen de kans groot doet zijn, dat de a.s. oorlog zelfs op ons grondgebied zal beginnen. Schr. wijst daarom op de urgentie onze defensie te verbeteren en daarbij niet alleen aandacht te schenken aan de vloot, doch mede aan het leger; het is zaak, dat dit ten spoedigste modern wordt uitgerust. Daarna volgen verschillende persuitingen, zoowel van Indische- als van Straitsbladen, w. o. een inderdaad lezenswaardig artikel van Driestar in de Preangerbode en een uit het Soer. Handelsblad van Gio, die overtuigd schijnt, dat Japan geheel gereed is om elk oogenblik den strijd te beginnen en dat er heel veel kans is, dat het daarmede niet lang zal wachten, terwijl z. i. het zoowel voor Amerika, als voor Japan, van onberekenbaar nut zoude zijn om bij den oorlog over Ned.-lndië te beschikken Hij zegt zelfs: „de groote mogendheid, die Insulinde het eerst bezet, heeft den oorlog gewonnen." Aan het slot van het artikel in het Orgaan, eenige telegrammen en me dedelingen uit de pers in Holland, inzake de met het Pacificvraagstuk nauw samenhangende Vlootwet. De Schr. verwacht, dat bij de verdere afwikkeling van de vlootquaestie, terwille waarvan Colyn Min. v. Finan- tiën werd, als vervanger van de Geer, de invloed van Engeland zich zeer zal doen gelden. Hij vestigt er de aandacht op, dat, over het geheel geno men, de Indische bladen in verband met het dreigend onweer gunstig gestemd zijn voor de Vlootwet, terwijl daarentegen de Hollandsche er, over het geheel, om finantiëele redenen, tegen zijn. K. B. K. heeft het over „menages". Hij wil de gehuwden als regel daarin zien opgenomen; voor vrijstelling door den c.comt zouden grondige redenen moeten bestaan. Schr krijgt in dit opzicht met 1 Oct. a.s zijn zin; of dit nu bepaald moet worden toegejuicht is o. i. nog de vraag- Men zou dan het gezin ook gratis in de menage moeten opnemen. Doet men dit niet, dan is de gehuwde door de nieuwe bepaling vrijwel gedupeerd, terwijl zij overigens niet noodig is, omdat over het geheel genomen de buiten menage zijnde gehuwden zich en hun gezin wel degelijk in vol doende mate voeden. Dat zich juist het omgekeerde zou voordoen is n.o. en anderer meening goeddeels eene legende. Schr. wil de vrouwen en kinderen in de menage zien opgenomen, al ware het alleen wat de rijst betreft. Dit laatste echter haalt o. i. nie's uit en geeft aanleiding tot moeilijkhedenmen neme hen desgewenscht op. maar dan ten volle en evenals de mannen geheel voor rekening van den Lande. Wenscht men dit niet te aanvaarden, dan verdient het waarschijnlijk meer aanbeveling de gehuwden buiten menage te doen zijn, opdat zij 637

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 59