onderst.-troepen, vakreserves), op 100 150 M. afstand achter elkaar en verbonden door naderingsloopgraven. Zij moesten voor zien zijn van overdekte uitkijkposten, nissen voor munitie en levensmiddelen, afwateringsgoten, enz. Tegen écharpeerend of enfileerend vuur moesten op 10 M. afstand van elkaar 0,80 M. dikke zijweren worden gemaakt, bestand tegen inf.-vuur, G. K.- vuur en springstukken. Tegen rugvuur en terugspringende scherven moesten rugweren worden aangelegd; rug- en flankvuur waren bij een doorbreking steeds te verwachten; wilde men de stelling op de niet-doorbroken gedeelten handhaven, dan moest men de bezetting daarvan dus tegen dat vuur beveiligen. Vóór de stelling moest een ijzerdraadversperring worden aangelegd, enz. Al te met zaken, ons uit onze eigen regln en oefn welbekend. De voorste linie bleef vuurlinie en daarmede hoofdweerstands- lijn. In verband hiermede moest de bezetting zóó dicht kunnen zijn, dat de schutters z. n. schouder aan schouder stonden: gelen delijke opvoering van'het vuur tot grootste dichtheid was noodig, evenals het behoud ervan door geleidelijke inschuiving der onderst.- troepen en reserves. Zie ook ons Inf. II, dat dezelfde denkbeelden huldigt. In Nov. 1914 geeft von Falkenhayn eene instructie uit, waarin hij den bouw van een 2de stelling gelast achter de hoofdstelling, met het doel aan het verder oprukken van een daarin doorge drongen aanvaller paal en perk te stellen. De voorste stelling, d. i. de hoofdstelling, moest uit 3 Iiniën bestaan, op 100 M. achter elkaar en verbonden door naderingsgangen. De voorste linie moest zwak worden bezet en de kracht der verdediging worden gezocht in een onmiddellijken tegenstoot door de onderst.-troepen en vakreserves, dus steeds van geringen omvang en ten doel hebbende de oorspronkelijke linie te heroveren. Begin 1915 blijven de D. op het W.-front, uitgenomen kleine ondernemingen om den offensieven geest levendig te houden, geheel in de verdediging (onttrekken van troepen aan dat front ten behoeve van operatiën op groote schaal tegen de Russen). Krachtiger passief weerstandvermogen der stellingen was dus noodig. Vandaar in de 1ste plaats uitgebreider ijzerdraadversper ringen. Om de loopgraven tijdig te kunnen bezetten worden in de voorste linie onder den wal z. g. vossenholen, voorzien van 2 uitgangen, gemaakt. Zij waren zeer laag en ongeriefelijk; men kon er slechts in z i 11 e n. Zij dienen echter slechts voor de veiligheids bezetting. Voor de onderst.-troepen en reserves wordt het gebruik van overdekte loopgraven aanbevolen, die bescherming geven tegen gr.-vuur uit veldgeschut en eenigermate tegen weersin vloeden. De gevechtsloopgraaf wordt voorzien van gemaskeerde schiet gaten, hetgeen de bewaking vergemakkelijkt en de bezetting in het vuurgevecht beschermt tegen kopschoten. 683

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 39