schootsveld voor de inf. geen vereischte is. Veel meer hangt af van de mogelijkheid van goede waarneming door de eigen art. Het tracé is goed te noemen, wanneer de stelling op de achter helling is gelegen en daar is onttrokken aan het zicht der vijand, art.-waarnemers, doch daarentegen geheel kan worden overzien door de eigen art.-waarnemers, die zich ten minste 500 M. meer achterwaarts bevinden. Deze moeten bovendien tot ten minste 200 M. vóór de stelling kunnen waarnemen. Ook hij wil een diepe zóne en zelfs wil hij achter de 2de stelling nog alle oorden, enz. tot 15 K. M. van de 1ste stelling als steun punten organiseeren! Mij dunkt, wel een weinig te veel geëischt; de benoodigde arbeidskrachten zullen ook in den regel wel ont breken. De draadversperringen, in den vorm van de tanden eener zaag, moeten 60>200 M. diep zijn, zoodat de vijand enorme hoeveel heden munitie noodig heeft om ze te vernielen en zelfs na dagen lange beschieting het in hoopen samengeschoten ijzerdraad nog een goede versperring vormt. De verdediging van de gr.-trechters heeft volgens hem te groote nadeelen. Een spervuur wordt der eigen art. onmogelijk gemaakt, daar men de plaats der eigen voorste linie niet kent. De aanvoering, en de leiding worden zeer moeilijk. De troepen zijn niet onttrokken aan slechte klimaatsinvloeden. Ook acht von Below, dat de bezetting is blootgesteld aan verrassing, terwijl hun steun voor een tegenstoot slechts gering zal zijn. Eenige maanden later echter, in April, zegt hij, dat die verdediging van groot belang is en in open terrein alleen de granaattrechters bescherming geven tegen luchtverkenning o. a. Daarom verbiedt hij ook de trechters met elkaar te verbinden door loopgraven, daar deze door vliegeniers kunnen worden ontdekt. Zijn er geen trechters, dan moet men ze maken door mijnen te doen springen. De afstand der veldbattn tot de voorste linie hangt af van de grens van het vernielingsvuur en mag dus niet grooter zijn dan 3000 M. De zware art. moet niet te ver achterwaarts zijn geplaatst. De groote dracht dient niet om de stukken veilig op grooten afstand te houden, maar om ver achter het vijandelijke front te kunnen vuren. Eenige dagen later, 3 Febr., geeft de Kroonprins voor zijn Leger aanwijzingen uit, waarin hij aanbeveelt de stellingen zoodanig te kiezen, dat de aanvaller een groote strook onder het vuur van den verdediger moet doorloopen. Ook nu geeft de mogelijkheid van goede waarneming van het eigen art.-vuur bij de keuze den doorslag. De art. moet beginnen met een vernielingsvuur op de loopgraven, vervolgens een afsluitingsvuur afgeven, hetgeen er toe kan leiden eenige gedeelten van het eigen front op te geven. 691

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 47